Assyrische strijders te paard
Bijbelse archeologie, deel 2
8. De ondergang van het Tien-stammenrijk
De eerste koning over het land en volk van Israël was Saul. Vanwege zijn ongehoorzaamheid aan God maakte God in zijn plaats David tot koning. David werd opgevolgd door zijn zoon Salomo, die zich huldde in pracht en praal. Weinig mensen zijn zo rijk geweest als Salomo. Maar die rijkdom moest natuurlijk ergens vandaan komen. In de eerste plaats kwam die van de overwonnen volkeren. Want zijn vader David had het rijk van Israël door veroveringen enorm uitgebreid. Niet dat David zo oorlogszuchtig was. Maar keer op keer werd hij aangevallen door de legers van de omringende volkeren. En omdat God David hielp mocht David steeds de overwinning behalen. Zo beërfde Salomo een uitgestekt gebied. In de tweede plaats legde Salomo zijn eigen volk zware belastingen op.
Salomo hield ook van veel vrouwen. Uiteindelijk had hij er 700 en nog eens 300 bijvrouwen! Dat was natuurlijk niet naar Gods wil. Het is afschuwelijk voor een vrouw als ze de liefde van haar man moet delen met nog 999 andere vrouwen. Aan het einde van zijn leven liet Salomo zich zó door zijn vrouwen beïnvloeden, dat hij haar goden ging dienen, in plaats van de ene ware God van Israël. Daarom sprak God tot hem, dat Hij hem zou straffen. Tien van de twaalf stammen zouden van zijn rijk afgescheurd worden. En dat gebeurde ook. Zijn zoon Rehabeam werd daardoor koning over slechts 2 stammen. De mensen van de overige tien stammen kozen iemand anders tot koning: Jerobeam, die uit een heel andere familie kwam. Deze meerderheid van het volk Israël had namelijk geen zin meer om nog langer hoge belastingen te betalen. Vanaf die tijd bleef Israël ruim 200 jaar verdeeld in een Tien-stammenrijk en een Twee-stammenrijk. Het Tien-stammenrijk werd kortweg Israël (soms Efraïm) genoemd en het Twee-stammenrijk Juda.
Daarna hield het Tien-stammenrijk op te bestaan, als gevolg van de veroveringen en deportaties door de Assyriërs. De Bijbel vertelt dit uitgebreid in 2 Koningen 17. Daar wordt ook verteld waarom dit zo door God geleid werd. Het Tien-stammenrijk had steeds Gods geboden naast zich neergelegd en in zonde geleefd. Uiteindelijk was voor God de maat vol, en Hij gebruikte de Assyriërs om de mensen te straffen. Nooit zijn de mensen van dit rijk weer teruggekomen. Het Twee-stammenrijk bleef nog 135 jaar langer bestaan. Toen werden ook de mensen van dit rijk door een vijandelijke macht weggevoerd, dit maal door de Babyloniërs onder leiding van Nebukadnezar. Maar de mensen van dit Twee-stammenrijk keerden voor een deel wel terug, als gevolg van het mandaat van koning Kores, ook wel Cyrus genoemd.
Voorstelling van de wegvoering van het Tien-stammenrijk door de Assyriërs
Het is interessant om te zien dat er veel overeenkomsten zijn tussen de bijbelse verhalen over deze gebeurtenissen, en de verhalen daarover van de andere volkeren. Natuurlijk zijn de verhalen niet exact gelijk. Ten eerste zijn verhalen altijd samenvattingen van de werkelijkheid. Wat er werkelijk is gebeurd in elk uur en in elke minuut is te omvangrijk om volledig beschreven te kunnen worden. Dus als verschillende mensen de gebeurtenissen navertellen, zal de een dit vermelden en de ander dat. In de tweede plaats zal de ene verteller een gebeurtenis anders belichten dan de andere. De heidense volkeren roemden graag over hun eigen prestaties. Soms werden de dingen nog wat aangedikt om het verhaal nog mooier te maken. En de dingen die hen niet tot eer strekten, werden graag weggelaten. Niettemin ziet men vele treffende overeenkomsten in de verhalen. En die overeenkomsten zijn voldoende om te laten zien dat de Bijbel geen verzonnen boek is:
1. Zowel in de Bijbel als in een Assyrische inscriptie wordt koning Menahem van het Tien-stammenrijk genoemd. De Bijbel vertelt o.a. over hem in 2 Koningen 15: 19 en 20:
19. Toen kwam Pul, de koning van Assyrie, tegen het land; en Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilvers, opdat zijn hand met hem zoude zijn, om het koninkrijk in zijn hand te sterken.
20. Menahem nu bracht dit geld op van Israel, van alle geweldigen van vermogen, om den koning van Assyrie te geven, voor elk man vijftig zilveren sikkels; alzo keerde de koning van Assyrie weder, en bleef daar niet in het land.
De Assyrische inscriptie luidt als volgt:
Menahem werd overspoeld door angst. Hij fladderde als een eenzame vogel en onderwierp zich aan mij. Ik herstelde hem in zijn positie en ... zilver, kleurige wollen kleding, linnen kleding ... ontving ik als zijn schatting.
Een Assyrische tempel. Assyrië was in die tijd een rijk en machtig land.
2. Een latere koning van het Tien-stammenrijk, Pekah, smeedde met koning Resin van Syrië een anti-Assyrische coalitie. Deze coalitie viel ook het Twee-stammenrijk binnen, waar Achaz koning was. De Bijbel vertelt het volgende hierover in 2 Koningen 16: 5 - 9:
5. Toen toog Rezin, de koning van Syrie, op, met Pekah, den zoon van Remalia, den koning van Israel, naar Jeruzalem ten strijde; en zij belegerden Achaz, maar zij vermochten niet met strijden.
6. Te dierzelfder tijd bracht Rezin, de koning van Syrie, Elath weder aan Syrie, en wierp de Joden uit Elath; en de Syriers kwamen te Elath, en hebben daar gewoond tot op dezen dag.
7. Achaz nu zond boden tot Tiglath-pilezer, den koning van Assyrie, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op, en verlos mij uit de hand van den koning van Syrie, en uit de hand van den koning van Israel, die zich tegen mij opmaken.
8. En Achaz nam het zilver en het goud, dat in het huis des HEEREN, en in de schatten van het huis des konings gevonden werd, en hij zond den koning van Assyrie een geschenk.
9. Zo hoorde de koning van Assyrie naar hem; want de koning van Assyrie toog op tegen Damaskus, en nam haar in, en voerde hen gevankelijk naar Kir, en hij doodde Rezin.
Een Assyrische tekst zegt hierover:
Ik ontving de schatting van Joachaz (= Achaz) van Juda ... goud, zilver, tin, ijzer, antimoon, linnen kleding met veelkleurige versieringen.
3. De reeds genoemde Assyrische koning Tiglath-pilezer (zie hierboven in 2 Kon. 16: 7) begon in het jaar 734 voor Chr. met zijn veldtochten naar het Filistijnse kustgebied, Israël en Syrië, en deporteerde vele inwoners naar Assyrië. De Bijbel zegt in 2 Koningen 15: 29:
In de dagen van Pekah, den koning van Israel, kwam Tiglath-pilezer, de koning van Assyrie, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij voerde hen weg naar Assyrie.
En in de annalen van Tiglath-pilezer vinden we:
Het wijde land van Naftali bracht ik in zijn geheel binnen de grens van Assyrië. Ik stelde mijn legerbevelhebber over hen aan als gouverneur ... Het land van het huis van Omri, al zijn mensen met hun goederen voerde ik af naar Assyrië.
Hierbij wordt een aantal van 30.300 gedeporteerden genoemd. (Omri werd door de Assyriërs als een belangrijke koning van Israël gezien, net zoiets als David. Vandaar dat het land Israël genoemd werd: 'het land van het huis van Omri', hoewel het koningshuis van Omri in die tijd niet meer regeerde).
4. Onder punt 2 hierboven werd 2 Koningen 16: 9 uit de Bijbel volledigheidshalve al even genoemd:
Zo hoorde de koning van Assyrie naar hem; want de koning van Assyrie toog op tegen Damaskus, en nam haar in, en voerde hen gevankelijk naar Kir, en hij doodde Rezin.
De Assyrische annalen beschrijven dit heel dramatisch:
Rezin de Damascener ... met het bloed van zijn strijders kleurde ik de rivier rood ... ik nam zijn strijders, boogschutters en lansdragers gevangen en verbrak hun slagorde. Rezin vluchtte om zijn lijf te redden als een muis in de poort van zijn stad. Ik spietste zijn hoge dienaren op palen, sloeg mijn kamp 45 dagen rond de stad en sloot hem op als een vogel in zijn kooi.
Belegering van een stad door Assyriërs
5. In 2 Koningen 15: 30 staat:
En Hosea, de zoon van Ela, maakte een verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats, in het twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia.
In de Assyrische geschiedschrijving wordt hierover gezegd:
Zij doodden Pekah en ik stelde Hosea als koning over hen aan. Ik ontving van hen tien talenten goud en tien talenten zilver.
Hieruit blijkt dat de Assyrische koning ook in deze zaak betrokken was. Misschien had hij Hosea zelfs de opdracht gegeven om Pekah uit de weg te ruimen. En waarschijnlijk moest Hosea nog een hoge prijs betalen om koning over Israël te mogen zijn. Natuurlijk liet Hosea dat geld door zijn onderdanen betalen.
6. Hoewel Hosea zijn koningschap aan Assyrië te danken had, probeerde hij met hulp van Egypte om het Assyrische juk van zich af te werpen. Verschillende keren probeerde hij zelfs om onafhankelijk te worden. Maar dat lukte niet. Zo lezen we in 2 Koningen 17: 3 - 6:
3. Tegen hem toog op Salmaneser, koning van Assyrie; en Hosea werd zijn knecht, dat hij hem een geschenk gaf.
4. Maar de koning van Assyrie bevond een verbintenis in Hosea, dat hij tot So, den koning van Egypte, boden gezonden had, en het geschenk aan den koning van Assyrie niet als te voren van jaar tot jaar opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrie, en bond hem in het gevangenhuis.
5. Want de koning van Assyrie toog op in het ganse land; ja, hij kwam op naar Samaria, en hij belegerde haar drie jaren.
6. In het negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrie Samaria in, en voerde Israel weg in Assyrie, en deed ze wonen in Halah, en in Habor, aan de rivier Gozan, en in de steden der Meden.
In vers 24 van hetzelfde hoofdstuk lezen we bovendien:
De koning nu van Assyrie bracht volk van Babel, en van Chuta, en van Avva, en van Hamath, en Sefarvaim, en deed hen wonen in de steden van Samaria, in de plaats der kinderen Israels; en zij namen Samaria erfelijk in, en woonden in haar steden.
De Assyrische versie van het verhaal is te vinden op het zogenaamde Nimrodprisma. Daar staat:
De inwoners van Samaria die samenspanden met een vijandige koning ... bestreed ik. 27.280 mensen met hun strijdwagens en goden(beelden) telde ik als buit. Ik vormde van hen een eenheid van 200 strijdwagens voor mijn leger. De rest vestigde ik in Assyrië. Ik bevolkte Samaria meer dan tevoren. Ik vestigde er inwoners uit veroverde landen en stelde over hen een gouverneur aan. Ik beschouwde hen als Assyriërs.
Het Nimrodprisma, waarop de Assyrische koning Sargon II vertelt over zijn overwinningen
Zo bevestigen enerzijds de Bijbel en anderzijds de buiten-bijbelse geschiedschrijving elkaar. En ze vullen elkaar natuurlijk ook aan. Want iedere geschiedschrijver heeft zijn eigen accenten. Wat voor de één vermeldenswaardig is, wil de ander soms juist verzwijgen. De Assyrische koningen schreven over het algemeen tot hun eigen eer (of tot eer van hun godheid). De Bijbelschrijvers schreven alles op in het licht van het verbond, dat God gesloten had met Abraham, Izak en Jakob, en met geheel Israël. God liet de Assyriërs toe om het land van Israël te veroveren, omdat de Israëlieten de God van hun vaderen en voorvaderen hadden verlaten.
9. De aanval op het Twee-stammenrijk in de tijd van koning Hizkia
Toen het Tien-stammenrijk (waarover hierboven verteld is) in het jaar 721 voor Chr. weggevoerd was naar Assyrië, bleef het Twee-stammenrijk (zoals gezegd) nog 135 jaar bestaan. Maar ook dat rijk werd ernstig bedreigd door de omringende volkeren. Ongeveer 6 jaar vóór die dramatisch ondergang van Israël (dat wil zeggen: Het Tienstammen-rijk) werd Hizkia koning van Juda, zoals het Twee-stammenrijk in die tijd werd genoemd. In het veertiende jaar van de regering van Hizkia stuurde Sanherib, de koning van Assyrië, zijn legers naar Juda toe om dat te veroveren. Ook over deze geschiedenis vertellen zowel de Bijbel als de buiten-bijbelse bronnen.
1. We lezen in 2 Koningen 18, vanaf vers 13:
13. Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrie, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.
14. Toen zond Hizkia, de koning van Juda, tot den koning van Assyrie, naar Lachis, zeggende: Ik heb gezondigd, keer af van mij, wat gij mij opleggen zult, zal ik dragen. Toen leide de koning van Assyrie Hizkia, den koning van Juda, driehonderd talenten zilvers, en dertig talenten gouds op.
15. Alzo gaf Hizkia al het zilver, dat gevonden werd in het huis des HEEREN, en in de schatten van het huis des konings.
16. Te dier tijd sneed Hizkia het goud af van de deuren van den tempel des HEEREN, en van de posten, die Hizkia, de koning van Juda, had laten overtrekken, en gaf dat aan de koning van Assyrie.
17. Evenwel zond de koning van Assyrie Tartan, en Rabsaris, en Rabsake, van Lachis tot den koning Hizkia, met een zwaar heir naar Jeruzalem; en zij togen op, en kwamen naar Jeruzalem. En als zij optogen en gekomen waren, bleven zij staan bij den watergang des oppersten vijvers, welke is bij den hogen weg van het veld des vollers.
In het begin van de veldtocht had Assyrië dus succes. En natuurlijk wilde koning Sanherib daarover roemen. Daarom liet hij op een prisma (een zuil met 6 kanten) schrijven:
Sanherib, de grote koning, de machtige koning, koning van de wereld, koning van Assyrië (...) lieveling van de grote goden, hoeder van het recht, die gerechtigheid bemint, die de hulpeloze steunt en helpt, de machtige en eerste onder de koningen, (...) die de slechte met de bliksem treft: de god Assur heeft mij een onbestreden koningschap toevertrouwd en mijn wapens kracht gegeven boven al degenen die in paleizen wonen (...). Wat Hizkia de Judeeër betreft die zich niet aan mijn juk onderwierp: 46 van zijn sterke ommuurde steden, evenals talloze kleinere plaatsen, belegerde ik en nam ik in door stormrammen en belegeringsmachines, door aanvallen te voet via mijnen, tunnels en bressen. Ik sloot Hizkia op als een gekooide vogel in Jeruzalem, zijn koninklijke hoofdstad.
Het Taylorprisma, waarop de Assyrische koning Sanherib vertelt over zijn overwinningen
In 2 Koningen 18: 14 (zie hierboven) konden we al lezen, dat Hizkia probeerde om de aanval van Sanherib af te kopen. Ook daarover wilde Sanherib roemen. Op het prisma liet hij daarom ook optekenen, dat hij van Hizkia ontvangen had: 800 (!) talenten zilver, 30 talenten goud, kostbare sieraden, en andere goederen. En tevens zijn dochters, zijn harem, en zijn muzikanten. En niet alleen op het Taylorprisma, maar ook op zes reliëfs in een vertrek van zijn paleis liet Sanherib herinneringen na aan zijn overwinningen. Het beleg en de inname van Lachis liet hij daar gedetailleerd afbeelden. Want deze stad was na Jeruzalem de belangrijkste vesting van Juda. Archeologen hebben de belegeringswal van Lachis kunnen blootleggen.
2. Hoewel Hizkia door de hoge prijs die hij betaald had het gevaar even verminderd had, vertrouwde hij het toch niet. Hij versterkte de stadsmuur van Jeruzalem en liet zelfs huizen afbreken om materiaal voor de muur te hebben. Hij liet zelfs een muur van 7 meter hoog en 7 meter breed maken. Op die manier probeerde hij te maken dat de muur tegen stormrammen bestand was. Ook legde hij een waterreservoir aan tussen de muren. Maar in die tijd vertrouwde hij bitter weinig op God, van Wie hij het uiteindelijk hebben moest. Zijn gebrek aan vertrouwen was reeds eerder gebleken, namelijk uit het feit, dat hij het goud van de deuren van de tempel had afgesneden, alleen om Sanherib te behagen.
Daarom profeteerde de profeet Jesaja (Jesaja 22: 10 en 11):
10. Gij zult ook de huizen van Jeruzalem tellen; en gij zult huizen afbreken, om de muren te bevestigen.
11. Ook zult gij een gracht maken tussen beide de muren, voor de wateren des ouden vijvers; maar gij zult niet opwaarts zien op Dien, Die zulks gedaan heeft, noch aanmerken Dien, Die dat van verre tijden geformeerd heeft.
Bij opgravingen in 1970 werd inderdaad een gedeelte van Hizkia's 'Brede Muur' ontdekt. Zelfs de sporen van de huizen, die waren afgebroken om de muur te versterken, werden teruggevonden!
Restanten van De Brede Muur van Hizkia
3. Het was geen eenvoudige zaak om ervoor te zorgen, dat Jeruzalem een overvloed aan water zou hebben, voor het geval er een langdurige belegering zou komen. Bovendien moesten de vijanden buiten Jeruzalem geen bronnen en kanalen vinden! Daarom werden alle bronnen en irrigatiekanalen buiten de stad dichtgestopt en (zo mogelijk onvindbaar) afgedekt. Maar vanuit de Gihonbron werd een ondergronds kanaal (dwars door de rotsbodem!) gehakt van 533 meter lang, tot binnen Jeruzalem. Er werd van 2 kanten uit gegraven. En toch kwamen de werklieden goed bij elkaar uit! In een inscriptie schreven ze over zichzelf en hun werk:
Zij hakten met hun houwelen, beide ploegen naar elkaar toe, en toen er nog slechts drie el dikte was overgebleven om weg te hakken, konden zij elkaar (horen) roepen, steeds duidelijker, van beide kanten. Op de dag van de doorbraak hakten de steenhouwers in elkaars richting, houweel tegenover houweel. En het water stroomde van de bron naar het reservoir over een lengte van 1200 el, en de rotslaag boven de steenhouwers was 100 el dik.
De Bijbel zegt het wat korter (2 Kronieken 32: 30):
Doch Jehizkia stopte ook den opperuitgang der wateren van Gihon, en leidde ze recht af beneden naar het westen der stad Davids; want Jehizkia had voorspoed in al zijn werk.
Ook deze Tunnel van Hizkia is in het heden nog duidelijk aan te wijzen!
De Tunnel van Hizkia
4. En hoe ging het verder? Koning Sanherib van Assyrië was inderdaad niet te vertrouwen (zoals hierboven al aangegeven). Hoewel Hizkia een hoge prijs had betaald om hem gunstig te stemmen, zond Sanherib alsnog zijn leger naar Jeruzalem. Dit is in de Bijbel te lezen in 2 Koningen 18, vanaf vers 17:
17. Evenwel zond de koning van Assyrie Tartan, en Rabsaris, en Rabsake, van Lachis tot den koning Hizkia, met een zwaar heir naar Jeruzalem; en zij togen op, en kwamen naar Jeruzalem. En als zij optogen en gekomen waren, bleven zij staan bij den watergang des oppersten vijvers, welke is bij den hogen weg van het veld des vollers.
18. En zij riepen tot den koning; zo ging tot hen uit Eljakim, de zoon van Hilkia, de hofmeester, en Sebna, de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier.
19. En Rabsake zeide tot hen: Zegt nu tot Hizkia: Zo zegt de grote koning, de koning van Assyrie: Wat vertrouwen is dit, waarmede gij vertrouwt?
20. Gij zegt (doch het is een woord der lippen ): Er is raad en macht tot den oorlog; op wien vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert?
21. Zie nu, vertrouwt gij u op dien gebroken rietstaf, op Egypte, op denwelken zo iemand leunt, zo zal hij in zijn hand gaan, en die doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al dengenen, die op hem vertrouwen.
22. Maar zo gij tot mij zegt: Wij vertrouwen op den HEERE, onzen God; is Hij die niet, Wiens hoogten en Wiens altaren Hizkia weggenomen heeft, en tot Juda en tot Jeruzalem gezegd heeft: Voor dit altaar zult gij u buigen te Jeruzalem?
23. Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie; en ik zal u twee duizend paarden geven, zo gij voor u de ruiters daarop zult kunnen geven.
24. Hoe zoudt gij dan het aangezicht van een enigen vorst van de geringste knechten mijns heren afkeren? Maar gij vertrouwt op Egypte, om de wagenen en om de ruiteren.
25. Nu, ben ik zonder den HEERE opgetogen tegen deze plaats, om die te verderven? De HEERE heeft tot mij gezegd: Trek op tegen dat land, en verderf het.
En met nog veel meer van zulke woorden, ook via brieven, dreef de legeroverste van Assyrië de spot met Hizkia, zijn volk en zijn God. Maar Hizkia ging in de tempel en breidde de brieven uit voor Gods aangezicht. Ook zond hij boden tot de profeet Jesaja. En Jesaja zei o.a. (2 Koningen 19, vanaf vers 32):
32. Daarom zo zegt de HEERE van den koning van Assyrie: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten; ook zal hij met geen schild daarvoor komen, en zal geen wal daartegen opwerpen.
33. Door den weg, dien hij gekomen is, door dien zal hij wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt de HEERE.
34. Want Ik zal deze stad beschermen, om die te verlossen, om Mijnentwil, en om Davids, Mijns knechts wil.
En dan lezen we in vers 35 - 37:
35. Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de Engel des HEEREN uitvoer, en sloeg in het leger van Assyrie honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen.
36. Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrie, en toog henen, en keerde weder; en hij bleef te Nineve.
Het is begrijpelijk dat deze dingen niet werden opgetekend op het Taylorprisma. Want dat is geen eervolle vermelding voor de hoogmoedige Assyrische koningen! Op het prisma staat als slot van de passage dat Sanherib Hizkia opsloot als een gekooide vogel. Dan stopt het verhaal. Waarom? Waarom vermeldde Sanherib niet hoe hij Jeruzalem veroverde en Hizkia vernederde? Het antwoord weten we reeds. Sanherib leefde al niet meer, en zijn leger was door de Engel des Heeren verslagen. Want de Bijbel vertelt geen sprookjes!
Bovendien zijn er ook buiten-bijbelse bronnen die de Bijbelse geschiedenis wat dit betreft bevestigen. In Egypte ging het verhaal rond dat het leger van Sanherib in één nacht grotendeels werd uitgeschakeld door een plaag van muizen, die de uitrusting van de soldaten stuk knaagden (en natuurlijk ook hun voedsel opaten). De latere Griekse geschiedschrijver Herodotus vertelt dit. Bovendien vertelt de Babylonische geschiedschrijver Berossus (later weer geciteerd door Flavius Josephus), dat een zeer besmettelijke pestziekte reeds in de eerste nacht van het beleg 185.000 Assyrische soldaten ombracht, waarna de koning met de rest van zijn leger haastig naar Ninevé terugkeerde.
Deze 2 buiten-bijbelse berichten behoeven niet met elkaar in strijd te zijn. Het kan allebei waar zijn. Er kan inderdaad een muizenplaag geweest zijn in het Assyrische leger, dat zich rondom Jeruzalem had gelegerd. En die muizen kunnen de pest hebben overgebracht, zowel op elkaar als op de soldaten. Het voedsel dat de muizen nog niet hadden opgegeten zal sterk verontreinigd zijn geweest. De muizen kunnen erop geürineerd hebben en hun uitwerpselen erop hebben achtergelaten. Zo kan een besmettelijke ziekte als de pest zich snel verspreiden. Maar er gaat niets buiten Gods bestuur om. En daarom schrijft de Bijbel dit alles toe aan de Engel des Heeren.
De verderfengel in het leger van Assyrië (impressie van Gustave Doré)
5. Hoe het verder ging met koning Sanherib van Assyrië weten we uit 2 Koningen 19: 37:
Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Esar-haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
Ook dit wordt bevestigd door bronnen buiten de Bijbel. Op een Babylonische kleitablet vond men het bericht:
Op de twaalfde dag van de maand Tebetu werd Sanherib gedood door zijn opstandige zoon (...) zijn zoon Esarhaddon kwam op de troon van Assyrië.
Hier wordt één zoon als dader genoemd. Blijkbaar was hij de hoofdschuldige. Maar Esarhaddon, de zoon die zijn vader als koning opvolgde, schrijft zelf over zijn broers:
Mijn broers namen een misdadig besluit. Zij verzaakten de goden, keerden terug naar hun daden van geweld en beraamden kwaad. Zij kwamen in opstand. Om het koningschap te winnen vermoordden zij hun vader Sanherib.
6. Na de dood van Sanherib kwam er van het machtsvertoon van Assyrië niet meer zo veel terecht. Ongeveer 70 jaar later werd de hoofdstad Ninevé aangevallen door gezamenlijke Medische en Babylonische legers, die de stad grondig verwoestten. Zo ging in vervulling wat Jesaja al geprofeteerd had (Jesaja 10: 5 en 24 - 27):
5. Wee den Assyrier, die de roede Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand!
24. Daarom zegt de Heere HEERE der heirscharen alzo: Vreest niet, gij Mijn volk, dat te Sion woont! voor Assur, als hij u met de roede zal slaan, en hij zijn staf tegen u zal opheffen, naar de wijze der Egyptenaren;
25. Want nog een klein weinig, zo zal volbracht worden de gramschap, en Mijn toorn tot hun vernieling.
26. Want de HEERE der heirscharen zal tegen hem een gesel verwekken, gelijk de slachting van Midian was aan de rots van Oreb; en gelijk Zijn staf over de zee was, denwelken Hij verheffen zal, naar de wijze der Egyptenaren.
27. En het zal geschieden ten zelfden dage, dat zijn last zal afwijken van uw schouder, en zijn juk van uw hals; en het juk zal verdorven worden, om des Gezalfden wil.
Wie is die Gezalfde? Waarschijnlijk is dit de Heer Jezus. Want het Oude Testament bevat veel profetieën over de Heer Jezus. En ook elders in die profetieën wordt Hij Gezalfde genoemd. Hoe het ook zij, ook de ondergang van Assyrië en de hoofdstad Ninevé wordt bevestigd in buiten-bijbelse bronnen, bijvoorbeeld in de Babylonische Kroniek.
De Babylonische Kroniek, te zien in het British Museum, die de inname van Ninevé vermeldt
10. Jeremia en de ballingschap van Juda in Babel
1. In de Bijbel komen veel namen voor van mensen uit de tijd van Jeremia. Het interessante is nu, dat veel van die namen zijn teruggevonden op zegels, soort stempels, die gebruikt werden om documenten van papyrus of perkament te verzegelen. Gevonden zijn zegels van Baruch (Jeremia 32: 12), Seraja (Jer. 40: 8), Juchal (Jer. 37: 3), Gedalia, de zoon van Pashur (Jeremia 38: 1), Gedalia, de zoon van Ahikam (Jer. 39: 14), en Jezanja (Jer. 40: 8). Ook dit bewijst, dat de Bijbelse verhalen geen sprookjes zijn, maar getrouwe verslagen van de geschiedenis.
2. In de Bijbel kunnen we lezen hoe Nebukadnezar Jeruzalem belegerde en koning Jojachin en vele anderen gevangen nam. In feite waren er in die tijd 3 deportaties van Joden door de Babyloniërs. Dit was de tweede deportatie. In 2 Koningen 24: 10 - 17 wordt dit aldus beschreven:
10. Te dier tijd togen de knechten van Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd.
11. Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten die belegerden.
12. Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar zijner regering.
13. En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten af, die Salomo, de koning van Israel, in den tempel des HEEREN gemaakt had, gelijk als de HEERE gesproken had.
14. En hij voerde gans Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangen, en alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des lands.
15. Zo voerde hij Jojachin weg naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel;
16. En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden tot een duizend, [en] alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel.
17. En de koning van Babel maakte Mattanja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekia.
De Babylonische Kroniek, die hierboven te zien is, vertelt deze geschiedenis als volgt:
In de maand Kislev van het jaar 7 (dit moet een jaar zijn van de Babylonische tijdrekening) marcheerde de koning van Babylonië met zijn leger naar Hattuland (Syrië/Palestina). Hij sloeg zijn kamp op tegen de (hoofd)stad van Juda en op de 2e Adar nam hij de stad in en nam de koning (= Jojachin) gevangen. Hij stelde een nieuwe koning van zijn keus aan (= Zedekia), legde een zware schatting op en stuurde die naar Babel.
3. Jojachin keerde niet meer terug naar zijn vaderland. Hij bleef gevangen in Babel. Maar toen Evilmerodach daar aan de macht kwam, kreeg hij toch een beter leven. Dit wordt in de Bijbel verteld in 2 Koningen 25: 27 - 30:
27. Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief.
28. En hij sprak vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der koningen, die bij hem te Babel waren.
29. En hij veranderde de klederen zijner gevangenis, en hij at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen zijns levens.
30. En aangaande zijn tering, een gedurige tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn dag, al de dagen zijns levens.
Ook dit is terug te vinden op een Babylonische kleitablet. Hierop staat vermeld hoeveel olie Jojachin kreeg. Het opschrift luidt als volgt:
10 sila voor Yaukin (= Jojachin), de koning van Juda; 2,5 sila voor de 5 zonen van de Judese koning.
Als we dit vergelijken met de rantsoenlijsten van anderen, dan zien we dat Jojachin een betere behandeling kreeg dan anderen. Dit komt goed overeen met het Bijbelse getuigenis!
De rantsoenlijst voor koning Jojachin