In het land Israël zijn veel Bijbelse profetieën in vervulling gegaan.
Uitgekomen profetieën
In het artikel "Bestaat er een God?" werden al argumenten genoemd voor het bestaan van een God. Waaruit kunnen we verder weten, dat er een God bestaat? O.a. doordat profetieën, die in de Bijbel staan, uitgekomen zijn! Dit bevestigt tevens de betrouwbaarheid van de Bijbel en het christelijk geloof.
1A. De voorspelling in het Bijbelboek Daniël van de verschijning van de Heer Jezus aan het volk van Israël
(Dit eerste hoofdstuk over uitgekomen profetieën is zeer uitgebreid, omdat het ook bedoeld is voor wetenschappers. Maar niet minder voor gewone mensen. De daarop volgende hoofdstukken van dit artikel zijn korter).
Impressie van Daniël in de leeuwenkuil
Ter inleiding voor degenen, die de Bijbel niet zo goed kennen:
De Bijbel bestaat uit twee delen, het Oude Testament en het Nieuwe Testament. Het Oude Testament bevat 39 verschillende boeken. En het Nieuwe Testament bevat 27 verschillende boeken. In die 27 boeken staat Jezus Christus centraal, die geboren werd rond het begin van onze jaartelling. Bij elkaar heeft de Bijbel dus 66 boeken. Deze zijn geschreven over een periode van duizenden jaren. De vroegere schrijvers wisten dus nog niet wat er later zou gebeuren (behalve door goddelijke profetie) en nog minder wat er later nog aan de Bijbel toegevoegd zou worden. Maar als Christenen geloven wij wel, dat God in dat alles Zijn hand had. Hij bestuurde alles, zodat er uiteindelijk een Bijbel zou ontstaan, die vol staat met Zijn waarheid. Via deze Bijbel heeft God Zich dus aan de mensheid bekend gemaakt!
De profeet Daniël is een schrijver van het Oude Testament. Hij leefde in de tijd van Nebukadnezar. Deze machtige heerser van Babylonië regeerde van 605 tot 562 voor het begin van onze jaartelling. In die tijd profeteerde Daniël al over Christus, die pas honderden jaren later geboren zou worden. En het boek Daniël kan onmogelijk vervalst of toegevoegd zijn door latere Christenen. Want de Joden hebben als Bijbel, al sinds vele honderden jaren voor het begin van onze jaartelling, alleen het Oude Testament, en dus ook het boek Daniël. Zij (het merendeel van hen) geloven namelijk niet in de Christus van het Nieuwe Testament! Toch bevat hun Bijbel (ja, ook andere boeken van hun Oude Testament, zoals Jesaja) vele profetieën aangaande Christus, die pas veel later komen zou! En de Joden hebben er altijd met grote ijver en nauwkeurigheid voor gewaakt, dat hun Bijbel zuiver zou worden overgeleverd. Vervalsing is dus uitgesloten.
We bezien de profetie in Daniël 9: 24 t/m 26. (Hierbij gebruiken wij meestal de Statenvertaling, omdat die gewoonlijk zeer letterlijk vertaald is en dus heel dicht bij de oorspronkelijke Hebreeuwse taal blijft). Daar staat:
24. Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven.
25. Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden.
26. En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen.
Het taalgebruik van sommige stukjes tekst kan soms moeilijk zijn voor mensen, die niet met deze vertaling vertrouwd zijn. Toch is de inhoud van deze profetie zo enorm kostbaar, dat het ons wel wat moeite mag kosten. Veel dingen uit deze profetie kunnen trouwens al vrij gauw duidelijk zijn. Bijvoorbeeld het verzoenen van de ongerechtigheid blijkt duidelijk betrekking te hebben op het offer van Christus voor de zonden.
Wat wordt bedoeld met "uitgang des woords" in vers 25? Dit ziet hoogstwaarschijnlijk op Nehemia 2. Daar lezen we hoe Nehemia van koning Arthahsasta toestemming krijgt om (vanuit Perzië) naar Jeruzalem te gaan om aldaar de muren te herbouwen, die verwoest zijn door koning Nebukadnezar. In Nehemia 2: 1 lezen we dat het het twintigste jaar was van koning Arthahsasta. De Griekse variant van deze naam is Artaxerxes.
De Perzische koning Arthahsasta tegenover een smekeling
Wanneer regeerde deze Arthahsasta? Volgens de meeste geschiedenisboeken en websites van 465 voor Chr. tot 424 voor Chr. (Dat zou dus 41 jaar zijn). Maar er zijn historische aanwijzingen, dat hij al 10 jaar eerder begon te regeren. (Dus niet in 465 voor Chr., maar in 475 voor Chr.). Dit blijkt uit zowel Griekse, Perzische als Babylonische bronnen. Er is o.a. een kleitablet gevonden, die spreekt over het 51e jaar van zijn regering! Ook andere documenten uit de oudheid schijnen in die richting te wijzen. Hoe kunnen de meeste historici zich dan vergist hebben? Zij laten de regeringsperiode van zijn vader, koning Ahasveros, beginnen aan het einde van de regeringsperiode van diens vader, koning Darius. Maar Ahasveros, die we uit het Bijbelboek Esther kennen, heeft 10 jaar met zijn vader Darius meegeregeerd. Ahasveros regeerde dus reeds toen Darius ook nog regeerde. Daardoor schuiven de jaartallen 10 jaar op, achterwaards.
Met dat twintigste jaar in de profetie wordt daarom waarschijnlijk het jaar 455 voor Chr. bedoeld. Verder worden in de genoemde profetie van Daniël 7 + 62 weken = 69 weken genoemd. In profetische taal is een week vaak 7 jaar. Dus 69 weken is 483 jaar. Als we dan uitgaan van het jaar 455 voor Chr. komen we uit op het jaar 29 na Chr. (Dit jaartal moeten we even goed onthouden). Waarom niet het jaar 28 na Chr.? (Want 483 min 455 is 28). Dit is omdat het jaar 0 niet bestaan heeft. De telling liet men gelijk van het jaar 1 voor Chr. naar het jaar 1 na Chr. springen.
Wat gebeurde er na die 483 jaar, dus in het jaar 29 na Chr.? Eerst staat er: "van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst..." Dus eerst gaat het om de openbare verschijning van de Messias, dus Christus. Messias en Christus betekenen hetzelfde. Messias is een Hebreeuws woord en Christus komt uit het Grieks. Beide woorden betekenen Gezalfde. Wanneer werd Jezus een Gezalfde? Dit was toen Hij gedoopt werd in de Jordaan. De Heilige Geest daalde toen in de gestalte van een duif op Zijn hoofd neer. Zo werd Hij gezalfd met de Heilige Geest.
De Heilige Geest daalde op de Heer Jezus neer in de gestalte van een duif.
Volgens de profetie van Daniël was dat dus in het jaar 29. Maar klopt dat ook met andere gegevens die tot onze beschikking staan? Het antwoord is: Ja! In Lukas 3: 1 wordt gezegd, dat het het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius was. Het is heel opmerkelijk, dat Lukas ons in dit vers en het volgende nog veel meer informatie geeft over die tijd. Het was ook de tijd van de regeringen van de stadhouder Pontius Pilatus en de viervorsten Herodes, Filippus en Lysanias. Ook was het toen de tijd van de hogepriesters Annas en Kajafas. Blijkbaar was het voor Lukas belangrijk om precies aan te geven wanneer dit gebeurde.
Wanneer begon de regering van Tiberius? Dit was in het najaar (september of oktober) van het jaar 14 van onze jaartelling. Zijn eerste regeringsjaar liet men beginnen vanaf het begin van het jaar 15. Dus zijn vijftiende jaar was het jaar 29. En dat is precies het jaar dat volgt uit de profetie van Daniël !
ZO KWAM DE PROFETIE VAN DANIËL 9 PRECIES OP TIJD UIT!
Dit alles wil overigens niet zeggen, dat de Heer Jezus Zijn openbare optreden begon toen hij 29 was. Want hij werd ongeveer 4 of 5 jaar voor het begin van onze jaartelling al geboren. Hij was toen al ongeveer 33 jaar oud. Onze jaartelling is namelijk niet precies begonnen met de geboorte van Christus. De Scytische monnik Dionysius Exiguus, die in de zesde eeuw na Chr. onze jaartelling heeft ingesteld, heeft bij het terugrekenen een fout gemaakt van enkele jaren. Op zijn minst zat hij er 4 jaar naast, want koning Herodes stierf in 4 voor Chr. En toen hij nog leefde was de Heer Jezus al geboren. Deze rekenfout van de genoemde monnik wordt tegenwoordig ook erkend door de meeste wetenschappers. Dit is echter niet van belang voor onze tijdrekening betreffende Daniël 9. Het toont echter wel aan hoe mooi dit past bij het verschijnen van de ster van Bethlehem!
Over deze ster lezen we in Mattheüs 2. Vanuit de algemene geschiedenis weten we, dat in het jaar vijf vóór onze jaartelling een bijzondere "ster" zichtbaar geweest is in het sterrenbeeld Steenbok. Aangezien deze door de historie-schrijvers beschreven is als een "vegende ster" zal het vermoedelijk een komeet geweest zijn, populair gezegd een "staartster". Deze komeet werd niet alleen in Israël gezien, maar ook in de Romeinse wereld en zelfs in China. De geleerde Romein Plinius, die leefde in de tijd van Nero, schreef: "Er is ook een blanke komeetster geweest, met een zilveren krans dermate schitterende, dat men hem nauwelijks kon aanzien, en in zich vertonende een beeld van God, onder een menselijke gedaante." Geen wonder dat dit diepe indruk gemaakt heeft op de wijzen uit het Oosten!
Welnu, als de Heer Jezus geboren is in het jaar 4 of 5 voor het begin van onze jaartelling, dan komt dat goed overeen met het verschijnen van deze heel bijzondere komeet!
Een komeet. De ster van Bethlehem was dat vermoedelijk ook.
We kunnen nu nog verder nadenken over de wonderbare profetie van Daniël 9:
Omdat het voor de zonden van anderen was staat er ook in vers 26: "maar het (het uitgeroeid worden) zal niet voor Hem zelven zijn." En wat worden er in vers 24 al prachtige aanduidingen gegeven voor Zijn verzoenend lijden en sterven! De Heer Jezus stierf inderdaad aan het kruis om "de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen." Dit alles ziet op de vergeving van de zonden voor degenen die hun vertrouwen voor tijd en eeuwigheid op de Heer Jezus stellen. De schuld van hun zonden wordt dan weggenomen en daarvoor in de plaats ontvangen ze een eeuwige gerechtigheid, waardoor ze het eeuwige leven verkrijgen in eindeloze heerlijkheid!
Verder kunnen we ons afvragen waarom de 69 jaarweken van vers 25 van hoofdstuk 9 verdeeld zijn in 7 + 62 jaarweken. Het ligt voor de hand dat de eerste 7 jaarweken (dus 49 jaar) opbouw-weken zijn geweest. In die tijd werd Jeruzalem verder opgebouwd. (Aan het herstel van de tempel was al begonnen). En dat gebeurde niet zo snel, ten eerste omdat het Joodse volk slechts voor een klein deel was teruggekeerd, en dus niet zo veel mankracht had, en ten tweede omdat de bouwers veel hinder ondervonden van hun vijanden, die hen het bouwen onmogelijk wilden maken.
Dat het herstel vele jaren kon duren stemt ook overeen met Johannes 2: 20, waar de Joden tegen de Heer Jezus zeggen:
Zes en veertig jaren is over dezen tempel gebouwd, en Gij, zult Gij dien in drie dagen oprichten?
Die 3 dagen zien op de opstanding van de Heer Jezus na 3 dagen. Aan de tempel van hout, steen en andere materialen is dus 46 jaar gebouwd. En voor de verdere wederopbouw van Jeruzalem waren natuurlijk ook vele jaren nodig.
Verder staat er in de profetie in vers 26 ook: "en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven." Dat is ook uitgekomen. In het jaar 70 na Chr. werden Jeruzalem en de tempel verwoest door de Romeinse keizer Titus. Christus heeft zelf ook de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen voorspeld. In Lucas 21: 20 staat: "Maar wanneer gij zult zien, dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt, zo weet alsdan, dat haar verwoesting nabij gekomen is."
De belegering van Jeruzalem door de Romeinen
Sommige uitleggers beweren, dat in deze profetie in het boek Daniël gerekend moet worden met jaren van 360 dagen in plaats van (gemiddeld) 365,25 dagen. Daardoor zouden de 483 jaar van de 69 jaarweken in werkelijkheid slechts 476 jaren zijn (namelijk 483 x 360 gedeeld door 365,25). Maar deze tijdrekening kan niet waar zijn. Want de Joden voegden om de zoveel jaar een schrikkelmaand aan het jaar toe, zodat de jaren gemiddeld toch weer ongeveer 365,25 dagen duurden. Zo'n schrikkelmaand bij de Joden heette 've adar'. Op die manier bleven zomer en winter in ongeveer dezelfde tijd van het jaar vallen.
In Babylonië (waarin Daniël verbleef toen hij de profetie kreeg) kende men ook al schrikkelmaanden. Daar heette een schrikkelmaand 'adaru 2'. En de oude Zoroastrische kalender van de Perzen was ook al ingesteld op de werkelijke duur van de jaren, namelijk gemiddeld 365,25 dagen. En de Romeinse kalender eveneens! De Joden, Babyloniërs, Perzen en Romeinen uit die tijd hadden dus ook al ontdekt, dat de zomers en de winters elk jaar terugkwamen, en dat ze daarom hun kalenders daarop af moesten stellen. Dus de stelling, dat men bij deze profetie moet rekenen met jaren van 360 dagen is aan alle kanten onhoudbaar!
Wel waren de oude kalenders over het algemeen minder regelmatig dan tegenwoordig. Men voegde bijvoorbeeld een dertiende maand pas toe, als men zag dat het nodig was. Voor kortere tijden kon men soms wel even rekenen met jaren van 360 dagen. Maar bij langere tijden, bijvoorbeeld tijden van meer dan 7 of 10 jaar, vonden er correcties plaats waardoor de jaren gemiddeld langer werden.
Zoals gezegd: Bijbelcritici proberen het profetische karakter van het boek Daniël onderuit te halen door te beweren dat deze profetieën pas achteraf geschreven zijn, of achteraf zijn vervalst. Maar deze beschuldiging is belachelijk. Want de Joden hebben het boek Daniël al vanaf de tijd van koning Nebukadnezar. Zij zouden het zeker niet geaccepteerd hebben, als men dit boek later hun cultuur had willen binnensmokkelen of later had willen vervalsen.
Volgens de beroemde Bijbelverklaring van Patrik, Polus en Wels accepteerden de Joden helemaal geen boeken meer als Bijbelboeken, als die geschreven waren na de tijd van koning Arthahsasta van de Meden en de Perzen. Dus de Joden hebben er goed op gelet wanneer een Bijbelboek ontstond.
Kortom: Op indrukwekkende wijze hebben deze Bijbelverzen uit Daniël 9 voorzegd, hoe lang het nog zou duren alvorens de Heer Jezus zou verschijnen en later aan het kruis zou sterven. En het blijkt op het jaar af juist te zijn! Een engel van God kan zich ook niet vergissen, en openbaarde de toekomst aan Daniël op zijn gebed. En wij mogen het narekenen en zien dat het klopt!
Daniël bidt voor Jeruzalem
1B. Het 27ste vers van Daniël 9
Hierboven is Daniël 9: 24 t/m 26 behandeld. Het daarop volgende vers ligt eigenlijk buiten het kader van dit artikel. Want dit artikel wil geen volledige Bijbelverklaring wezen. Maar omdat dit 27ste vers een zeer belangrijke tekst is voor veel Evangelische Christenen, en de verklaring hiervan een hoeksteen is van hun toekomstleer, zal hier toch enige aandacht aan worden geschonken. In dit vers staat:
En hij zal velen het verbond versterken een week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste.
Dit vers wordt door de uitleggers zeer verschillend uitgelegd. Het is in ieder geval aannemelijk, dat met die gruwelijke vleugel het Romeinse leger wordt bedoeld. En die verwoester zou dan de bevelhebber over dat leger kunnen zijn. Maar het zou ook kunnen betekenen, dat de verwoester (het Romeinse leger) over het land Israël komt als een gruwel, die zo snel komt dat het een gruwel met vleugels lijkt.
Maar wat betreft dat "verbond versterken": Sommige uitleggers denken bij dit vers verder aan de verbonden, die de Romeinse bevelhebber Corbulo sloot met de Parthen, Meden en Armeniërs, om de Joden gemakkelijker te kunnen overwinnen. Hierover vertelt de Romeinse geschiedschrijver Tacitus. Vele niet-Romeinen vochten mee aan de kant van de Romeinen tegen de Joden.
Corbulo heeft de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 zelf niet meegemaakt, omdat keizer Nero hem wantrouwde en in het jaar 67 dwong om zelfmoord te plegen, maar deze generaal betoonde zich wel een vijand van de Joden, en zocht bij andere volkeren dus ondersteuning voor zijn strijd tegen hen. Het Romeinse legioen, dat eerder onder zijn bevel stond (genaamd 'X Fretensis') heeft wel een belangrijke rol gespeeld bij de verovering van Jeruzalem. Dit legioen had een krijgsmachine, waarmee stenen van 25 kg wel 400 meter konden worden weggeslingerd. Hierdoor werd zware schade aangebracht aan de muren van Jeruzalem.
Maar was deze Romein voor God belangrijk genoeg om in de profetie vermeld te worden? Waarschijnlijk niet! Bovendien kloppen de jaartallen dan niet meer. Want het gaat in dit Bijbelvers om de zeventigste en laatste week van de 70 jaarweken. De 69 voorafgaande jaarweken eindigden in het jaar 29, zoals we hierboven zagen. De zeventigste jaarweek moet dus geëindigd zijn in het jaar 29 + 7 = 36. En het optreden van de Romeinen was pas tientallen jaren later, namelijk in het jaar 70.
Daarom kunnen we het beter zo zien, dat het hier gaat om het verbond, dat God met Israël sloot, vooral op de berg Sinaï. Maar het begon in feite al toen God Abraham riep uit Ur de Chaldeeën. In Genesis 15: 18 wordt dit verbond voor het eerst genoemd in de Bijbel. Daar staat: "Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath."
God sloot een verbond met Abraham
Een belangrijk kenmerk van dit verbond was, dat het volk Israël zich niet in mocht laten met de omringende volkeren. Dit lezen we o.a. in Exodus 23: 32 en 33:
32. Gij zult met hen, noch met hun goden, een verbond maken.
33. Zij zullen in uw land niet wonen, opdat zij u tegen Mij niet doen zondigen; indien gij hun goden dient, het zal u voorzeker tot een valstrik zijn.
In de tijd van Jozua moesten de Israëlieten zelfs alle inwoners van het land Kanaän doden. En bij de herbouw van de tempel mochten de Samaritanen, die half-Joden waren, niet meebouwen. Gods bijzondere genade was alleen voor de Joden, dus voor het volk Israël. Toen de Heer Jezus in het openbare leven van Israël verscheen, werd dit verbond versterkt. Gods bijzondere genade voor de Joden werd toen nog duidelijker, o.a. door de genezing van vele zieken. In principe waren de andere volkeren hiervan uitgesloten. Daarom sprak de Heer Jezus ook tot een niet-Joodse vrouw, die genezing voor haar dochter vroeg: "Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israels." (Matt. 15: 24).
Door de genezingen, die de Heer Jezus deed, werd het verbond dat God met het volk Israël had gesloten, zeer versterkt. Dit komt goed overeen met de woorden van de profetie in Daniël 9: 27: "En hij zal velen het verbond versterken een week." Maar waarom is dat maar een week, dus 7 jaar in de profetische telling? Omdat de Joden het verbond vertrapten en niet alleen de Heer Jezus, de Middellaar van het verbond, vermoordden, maar ook Zijn volgelingen, zoals Stefanus.
Na de moord op Stefanus was de bijzondere positie van de Joden voorbij. De Romeinse hoofdman Cornelius werd bezocht door een engel en moest Petrus roepen (Handelingen 10). En Petrus kreeg hierop een visioen met de boodschap, dat hij de niet-Joden niet meer als onrein moest beschouwen. Zo kwam er een einde aan de bijzondere status van het volk Israël, die hoorde bij het verbond. Dit was in het jaar 36, dus aan het einde van de laatste jaarweek.
Nu wordt het duidelijk waarom er in vers 27 van Daniël 9 staat: "en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden." Toen was het namelijk maart of april van het jaar 33, dus halverwege de laatste jaarweek. Toen stierf de Heer Jezus aan het kruis van Golgotha voor de verzoening van de zonden van degenen, die in Hem geloofden en geloven zouden. De slachtofferen en spijsofferen waren toen niet meer nodig, want die waren alleen maar een heenwijzing naar het ware offer van de Heer Jezus. Daarom scheurde toen het gordijn in de tempel, dat het Heilige der Heiligen bedekte, plotseling doormidden.
Toen de Heer Jezus stierf scheurde het tempelgordijn doormidden.
Tegenwoordig zijn er veel uitleggers, die de laatste jaarweek van de profetieën van Daniël loskoppelen van de voorafgaande 69 jaarweken, en deze laatste jaarweek plaatsen in de eindtijd, ongeveer 2000 jaar later, of zelfs in de toekomst, dus in een tijd die nog komen zal. Maar deze uitleg is zeer onlogisch en mist elke grond. We doen er goed aan om zo'n uitleg niet te volgen! Als God zegt dat er 70 jaarweken zijn (dus in totaal 490 jaar), dan moeten we Hem op Zijn Woord geloven en aannemen, dat het ook werkelijk 490 aaneengesloten jaren zijn. We zeggen in het algemeen toch ook niet, dat iemand 10 jaar is, als hij in werkelijkheid 80 jaar is? Wie een tijdsduur noemt, noemt altijd een aaneengesloten tijdsduur! Als er toch een onderbreking is, dan wordt dat er duidelijk bij gezegd bij normaal taalgebruik.
1C. Nog iets meer over het Bijbelboek Daniël
Veel wetenschappers stellen dat het Bijbelboek Daniël veel onjuistheden bevat. Want zij geloven niet zo in de bovennatuurlijke oorsprong van de Bijbelse profetieën. Zij wijzen er bijvoorbeeld op, dat in Daniël 5 Belsazar voorgesteld wordt als de laatste koning van Babylonië. En volgens hun gegevens, ontleend aan de algemene geschiedenis, was koning Nabonidus de laatste koning van Babylonië.
Hoe is dit met elkaar te rijmen? Het is heel eenvoudig. Koning Nabonidus verbleef langdurig in Teima in het tegenwoordige Saoudi-Arabië. Daarbij had hij zijn zoon Belsazar gouverneur in Babel gemaakt. Zo'n gouverneur werd in die tijd ook wel gewoon koning genoemd. Toen koning Cyrus Babylonië aanviel, kwam er op 12 oktober van het jaar 539 een veldslag bij Opis, een stad aan de rivier Tigris. Daarbij werd het leger van Nabonidus beslissend verslagen door dat van Cyrus, waarbij Nabonidus gevangen werd genomen.
Zijn zoon Belsazar stond er dus alleen voor, toen Cyrus 2 weken later Babel belegerde. Maar in zijn dronkenschap dacht hij dat het leger van Cyrus nooit Babel binnen kon komen. Daarin vergiste hij zich en werd gedood.
Koning Belsazar ziet verschrikt de schrijvende hand op de muur
Verder beweren veel wetenschappers, dat koning Darius, die genoemd wordt in Daniël 6: 1 en Daniël 9: 1, nooit heeft bestaan, eveneens omdat ze menen, dat ze die naam niet duidelijk terug kunnen vinden in de algemene geschiedenis. Maar wat blijkt? Deze Darius was hoogstwaarschijnlijk dezelfde als Cyaxares II, de broer van Mandane, die de moeder van Cyrus was. Darius was dus de oom van Cyrus. In die tijd was het niet ongebruikelijk, dat iemand een andere naam aannam na het verkrijgen van de heerschappij over een gebied.
De geschiedschrijvers uit de oudheid Xenophon, Flavius Josephus en Hiëronymus vertellen ons over Cyaxares II en deze Darius, en het blijkt dat ze dezelfde persoon bedoelen. Desondanks blijven veel wetenschappers zich verzetten tegen hun verklaringen.
Darius hielp Cyrus in zijn strijd tegen Babylonië. En toen Cyrus Babylonië had ingenomen, maakte hij Darius tot regeerder in Babylonië, omdat hij nog zaken had af te handelen in Perzië. Cyrus gaf hem ook het paleis, dat van de koning van Babel geweest was. Later nam Cyrus de regering in Babylonië weer over.
Na de verovering van Babel gaf Darius zijn dochter aan Cyrus tot vrouw gaf, en zo werd Darius bovendien de schoonvader van Cyrus.
De naam van deze vrouw van Cyrus is niet bekend uit de geschiedenis. Eerst was Cyrus getrouwd met Cassandane, van wie hij heel veel hield. Maar helaas moest hij haar door de dood verliezen. Toen kreeg hij dus van zijn oom een nieuwe vrouw. En dat was niet zonder betekenis. Want Cyaxares II (Darius) had geen zoon en gaf zijn koninkrijk Medië daarom aan zijn dochter tot een erfenis. En zo kreeg haar man Cyrus, die al koning van Perzië was, ook de heerschappij over Medië na de dood van Darius.
Kortom: We hebben absoluut geen reden om aan de historische juistheid van het boek Daniël te twijfelen. Steeds bevestigen nieuwe archeologische ontdekkingen, dat het boek Daniël en zelfs heel de Bijbel betrouwbaar zijn.
2. De Romeinse keizer Julianus de Afvallige (ofwel: Julianus Apostata)
Hoewel keizer Julianus, die leefde van 331 tot 363, een christelijke opvoeding had genoten koos hij ronduit voor de heidense godsdienst, zoals die vrijwel overal in het Romeinse Rijk werd aangehangen vóór de tijd van keizer Constantijn de Grote (ca. 280 - 337). Aangezien hij goed op de hoogte was van de inhoud van de Bijbel (hij was in zijn jeugd voorlezer in de kerk geweest) kende hij ook Matt. 23: 38: "Ziet, uw huis wordt u woest gelaten." Dit betekent: "De tempel zal verwoest worden en zal daarna niet meer herbouwd worden." Daarom dacht Julianus: "Ik zal er als keizer eens voor zorgen, dat deze profetie niet uitkomt." Op deze manier wilde hij de Christenen in zijn rijk een hak zetten en aantonen, dat hun Bijbel niet klopte. De tempel was inderdaad verwoest in het jaar 70 door het leger van de Romein Titus.
Julianus riep de Joden in zijn grote rijk op om terug te keren naar Jeruzalem en de tempel te herbouwen met zijn steun. Maar... God greep in. Toen het werk al een eind gevorderd was kwam er een aardbeving. Alles stortte weer in. Opnieuw begon men te bouwen. Maar toen sloegen grote vuurvlammen uit de grond. En wervelwinden barstten los. Alles werd wederom vernield. Zo verhinderde God, dat de tempel herbouwd werd en dat de profetie niet uitkwam! Reeds op 32-jarige leeftijd stierf Julianus in de strijd tegen de Perzen. Sommige schrijvers zeggen, dat hij in zijn laatste uren zijn vuisten balde en riep: "Galileër, gij hebt toch overwonnen!" Daarmee bedoelde hij de Heer Jezus, die opgroeide in Galilea.
3. De wereldmachten na koning Nebukadnezar
Daniël verklaart de droom van het beeld
In het Bijbelboek Daniël wordt ook voorzegd welke wereldrijken er zouden komen na het Babylonische rijk van koning Nebukadnezar. In Daniël 2 wordt verteld hoe koning Nebukadnezar een droom krijgt. In zijn droom ziet hij een groot beeld met een gouden hoofd, zilveren borst en armen, buik en lendenen van koper, benen van ijzer, en voeten ten dele van ijzer en ten dele van leem. Dan komt er een steen aan en vermorzelt het gehele beeld. Dan ontwaakt de koning en roept de wijzen van zijn koninkrijk tezamen om de betekenis van de droom te weten te komen. Daniël komt ook en verklaart het beeld als volgt:
Het gouden hoofd is het koninkrijk van Babel. De zilveren borst en de andere lichaamsdelen zijn de volgende koninkrijken. De steen is het koninkrijk van God, dat uiteindelijk al die koninkrijken zal overwinnen. In dit hoofdstuk worden de namen van de koninkrijken, die door het beeld worden aangeduid, niet genoemd. Maar het is duidelijk dat het gaat om respectievelijk het Babylonische rijk, het Perzische rijk, het Griekse rijk en het Romeinse rijk. De voeten stellen wellicht het voortgezette Romeinse rijk voor, nadat de oorspronkelijke kracht en hardheid van dat rijk verminderd was. Dat kwam doordat men soldaten recruteerde uit de overwonnen volken. Maar die hadden niet veel zin om zich met hart en ziel voor het rijk van de overwinnaars in te zetten. Zo verzwakte het rijk, totdat het geheel ten val kwam, dat wil zeggen: overwonnen door andere volkeren.
In Daniël 7 komen die koninkrijken weer terug, maar dan in een droom van Daniël zelf. Dan zijn het 4 grote dieren, die uit de zee opklimmen. Het derde dier is een luipaard met 4 vleugels en 4 koppen. Dat klopt precies! Want dat derde rijk begon met Alexander de Grote. Maar toen hij gestorven was werd het rijk verdeeld onder zijn 4 generaals: Cassander, Ptolemaeus, Seleucus en Lysimachus. Zo ontstonden er 4 nieuwe rijken.
Keer op keer komen die rijken dus weer terug in de profetie! In Daniël 8 worden het tweede en het derde rijk via een nieuw visioen van Daniël nader onder de loep genomen. Het tweede rijk is dan een ram met twee grote hoornen. Die twee hoornen zijn de volkeren van de Meden en de Perzen, die tot één koninkrijk werden. Het derde rijk (het Griekse rijk dus) is in het visioen een bok met één hoorn. Maar later breekt die hoorn af en komen er 4 andere voor in de plaats. Dat zijn weer de 4 deel-rijken nadat het koninkrijk verdeeld was onder de opvolgers van Alexander de Grote.
Ten overvloede noemt de profetie in dit hoofdstuk zelf de namen van die 2 koninkrijken. Daniël 8: 20 luidt: "De ram met de twee hoornen, dien gij gezien hebt, zijn de koningen der Meden en der Perzen." En in de volgende 2 verzen staat: "21. Die harige bok nu, is de koning van Griekenland; en de grote hoorn, welke tussen zijn ogen is, is de eerste koning. 22. Dat er nu vier aan zijn plaats stonden, toen hij verbroken was; vier koninkrijken zullen uit dat volk ontstaan, doch niet met zijn kracht."
Zo kwamen al deze profetieën over de wereldmachten na koning Nebukadnezar heel duidelijk uit!
4. Tyrus, van eiland naar schiereiland
Het schiereiland Tyrus
Wanneer we nu naar Tyrus in het land Libanon kijken zien we een schiereiland. Maar oorspronkelijk was het een eiland. Het was een zeer sterke en ook rijke vesting in zee, die bijna niet in te nemen was. Koning Nebukadnezar heeft het 13 jaar lang geprobeerd, maar het lukte hem niet. En dat wil wat zeggen. Zijn koninkrijk was in zijn dagen een super-mogendheid. Geen enkel ander koninkrijk in het Midden-Oosten, inclusief Egypte, kon voor hem standhouden. Maar Tyrus kon hij niet klein krijgen. Een belegering vanaf de kust was al helemaal zinloos. Tyrus had een grote vloot en kon via de schepen levensmiddelen en handelsgoederen importeren. De naam Tyrus betekent "rots". Vanaf deze rots kon men de vijanden die met schepen kwamen goed bestrijden, ook met pijl en boog. Uiteindelijk droop Nebukadnezar af.
Sommige geschiedschrijvers zeggen dat Nebukadnezar uiteindelijk na die 13 jaar een compromis sloot met Tyrus, waardoor de stad schatting aan hem moest betalen. In ieder geval kon Nebukadnezar wel het deel van Tyrus veroveren, dat op het vaste land lag. Tyrus bestond dus eerst uit twee delen.
Toch profeteerde de Bijbel de ondergang van geheel Tyrus, nl. in Jesaja 23, Jeremia 25: 22, Ezechiël 26, 27 en 28, Amos 1: 10 en Zacharia 9: 2, 3 en 4. (Er wordt dus overvloedig geprofeteerd over Tyrus!). In die tijd kan dat onwaarschijnlijk hebben geklonken, zeker na de mislukte poging van Nebukadnezar. Maar als God iets voorspelt, dan gebeurt het ook! In het jaar 333 voor Chr. probeerde de Griekse koning Alexander de Grote opnieuw om Tyrus in te nemen. En deze keer lukte het! Hoe deed hij dat? Door een dam te maken tussen het eiland en de kust. Zijn duizenden soldaten liet hij aarde, zand, stenen en afval in de zee storten, net zo lang totdat er een vaste verbinding was naar het eiland toe. En toen kon hij Tyrus innemen! Zo gingen de profetieën betreffende Tyrus in vervulling!
Zelfs alle details van de Bijbelse profetie werden vervuld. Er staat bijvoorbeeld in Ezechiël 26: 12, tweede gedeelte:
"en uw stenen, en uw hout, en uw stof zullen zij in het midden der wateren werpen."
Dit is precies wat er gebeurde, toen het leger van Alexander de Grote de puinhopen van het deel van Tyrus, dat eerst op het vasteland lag, gebruikte om de dam te maken naar het eiland toe.
Waarom bracht God dit zware oordeel over Tyrus? Aanvankelijk was Tyrus, net als Jeruzalem, een centrum van de wereldhandel. De handelsroute over zee ging over Tyrus en de handelsroute over land ging over Jeruzalem. Toen Jeruzalem echter op het punt stond om veroverd te worden door Nebukadnezar, juichten de inwoners van Tyrus. Want nu zou er nog meer handel via hun eiland gaan. Maar dit leedvermaak was kwaad in Gods ogen. En daarom bracht hij ook over Tyrus verwoesting.
5. Cyrus, ook Cores genoemd, die de Joden hun vrijheid teruggaf
Het rijk van koning Cyrus en zijn opvolgers. Het latere rijk van Alexander de Grote was ongeveer net zo groot.
De hierboven genoemde Alexander de Grote was de grondlegger van het Grieks-Macedonische Rijk, kortweg het Griekse of Hellenistische Rijk genoemd. Aan dat rijk ging het rijk van de Meden en de Perzen vooraf (zoals onder punt 3 verklaard), kortweg het Perzische Rijk genoemd. De grondlegger van dat Perzische Rijk was Cyrus, ook wel Cores genoemd. Over hem profeteerde de Bijbel in Jesaja 45:
1. Alzo zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Cores, wiens rechterhand Ik vat, om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen; en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden, om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden:
2. Ik zal voor uw aangezicht gaan, en Ik zal de kromme wegen recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan.
3. En Ik zal u geven de schatten, die in de duisternissen zijn, en de verborgene rijkdommen; opdat gij moogt weten, dat Ik de HEERE ben, Die u bij uw naam roept, de God van Israel;
4. Om Jakobs, Mijns knechts wil, en Israels, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet kendet.
5. Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent.
6. Opdat men wete, van den opgang der zon en van den ondergang, dat er buiten Mij niets is, Ik ben de HEERE, en niemand meer.
God gebruikte deze Perzische koning, die Hem niet kende, om het volk Israël, dat door Nebukadnezar naar Babel was weggevoerd, weer naar het eigen land terug te brengen, zodat de Joden Jeruzalem en de tempel konden herbouwen. Nadat de profetie was uitgekomen, liet men deze aan koning Cores lezen. En dat kon deze koning waarderen!
6. De verwoesting van Jeruzalem en de tempel in het jaar 70 van onze jaartelling
Plaatje 1 van deze 3: De triomfboog ter ere van keizer Titus. Plaatje 2 van deze 3: Het opschrift aan de bovenkant, van nabij gezien. Plaatje 3 van deze 3: Ander detail van de boog: De tempelschatten worden naar Rome gevoerd.
De tempel die de Joden hadden gebouwd na de Babylonische ballingschap was niet zo indrukwekkend. Hij zag er eigenlijk maar armoedig uit, vergeleken bij de voorafgaande tempel van Salomo, die de Babyloniërs verwoest hadden. Daar wilde koning Herodes, die over het land Israël regeerde van 37 voor Chr. tot 4 voor Chr., wat aan doen. Hij was een Edomiet, een nakomeling van Ezau, maar de Romeinen hadden hem te Rome gekroond tot koning der Joden, hoewel hij onder de heerschappij van Rome bleef. Onder de Joden was hij niet geliefd. Ze merkten wel dat hij in zijn hart helemaal geen Jood was. Dit bleek helemaal duidelijk, toen hij tegen het einde van zijn leven te Bethlehem alle kleine kinderen tot twee jaar liet vermoorden. Op die manier hoopte hij ook het Kind Jezus om te brengen. Maar Maria en Jozef waren al met Hem naar Egypte gevlucht.
Herodes liet de tempel grondig renoveren en maakte er een schitterend mooi gebouw van. Daarmee hoopte hij de gunst van de Joden te verkrijgen. Dit lukte niet zo best, maar de Joden vonden de vernieuwde tempel wel mooi. Dit blijkt ook uit hetgeen de discipelen van de Heer Jezus later tegen Hem zeiden. We lezen in Matt. 24: 1:
En Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijn discipelen kwamen bij Hem, om Hem de gebouwen des tempels te tonen.
Maar de Heiland reageerde anders dan Zijn volgelingen verwacht hadden. Vers 2:
En Jezus zeide tot hen: Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik u: Hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden.
Dat was behoorlijk schokkend! Maar niet alleen de tempel, ook de stad Jeruzalem zou verwoest worden. Dit lezen we in Lukas 21: 20 - 24:
20. Maar wanneer gij zien zult, dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt, zo weet alsdan, dat haar verwoesting nabij gekomen is.
21. Alsdan die in Judea zijn, dat zij vlieden naar de bergen; en die in het midden van dezelve zijn, dat zij daaruit trekken; en die op de velden zijn, dat zij in dezelve niet komen.
22. Want deze zijn dagen der wraak, opdat alles vervuld worde, dat geschreven is.
23. Doch wee den bevruchten en den zogenden vrouwen in die dagen, want er zal grote nood zijn in het land, en toorn over dit volk.
24. En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards, en gevankelijk weggevoerd worden onder alle volken; en Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn.
Al deze profetieën zijn vervuld toen de Romeinse keizer Titus Jeruzalem veroverde en verwoestte in het jaar 70. De Joden waren in opstand gekomen tegen de Romeinen. Maar die accepteerden dit niet en zonden een leger. De gevolgen waren verschrikkelijk. De prachtige tempel werd verbrand en velen vonden de dood. En de Joden die het overleefden werden verstrooid onder alle volkeren, zoals ook voorspeld was. De Romeinen namen de tempelschatten mee als oorlogsbuit. Voor keizer Titus werd te Rome een triomfboog gemaakt. Daarop werd afgebeeld hoe de Romeinen de kostbaarheden van de tempel naar Rome voerden.
Toen de tempel verbrand werd smolt het goud waarmee de tempel was versierd. Het goud droop tussen de stenen en bleef daar zitten. De Romeinen wilden maar al te graag dat goud hebben en hakten de stenen van elkaar los om het goud zo veel mogelijk te kunnen bemachtigen. Zo werden de woorden van de Heer Jezus bevestigd, Die gesproken had in Matt. 24: 2: "Hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden."
Sommige mensen zeggen dat deze profetie niet geheel is uitgekomen. Want de Klaagmuur te Jeruzalem bleef nog overeind. Deze muur wordt door velen beschouwd als een muur van de vroegere tempel. Maar dat is onjuist. De Klaagmuur is een overblijfsel van de muur die het plateau omringde, waarop de tempel stond. De profetie dat geen steen op een andere gelaten zou worden was alleen bedoeld voor de tempel. En die werd inderdaad zeer grondig verwoest. Titus had met opzet bevel gegeven om de Klaagmuur niet te verwoesten. Dan konden de mensen later zien welke geweldige muren de Romeinen konden afbreken. Dit zou andere volkeren kunnen afschrikken om ook tegen de Romeinen in opstand te komen.
Te Rome werd een triomfboog gemaakt. Bovenaan die boog werd gegraveerd: "SENATVS POPVLVSQVE ROMANVS DIVO TITO DIVI VESPASIANI F(ilio) VESPASIANO AVGVSTO". Dat betekent: "De Senaat en het volk van Rome (dragen dit op) aan de goddelijke Titus, zoon van de goddelijke Vespasianus, Vespasianus de Verhevene."
Maar de Romeinen vergisten zich. Titus was niet goddelijk en zijn vader evenmin. Zij konden Jeruzalem en de tempel slechts verwoesten omdat God hen daarvoor gebruikte, nl. om de Joden te straffen voor hun zonden, en vooral omdat ze hun Messias, de Heer Jezus, hadden laten kruisigen. En toch bleef God Zijn volk liefhebben. In het jaar 1948 werd de staat Israël opgericht en mochten de verstrooide Joden terugkeren naar hun beloofde land!
7. De terugkeer van de Joden naar hun beloofde land Israël
Het land Israël
In het Bijbelboek Deuteronomium, hoofdstuk 28 vers 15 en 64 lezen we: "Daarentegen zal het geschieden, indien gij de stem des HEEREN, uws Gods, niet zult gehoorzaam zijn, om waar te nemen, dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede; zo zullen al deze vloeken over u komen, en u treffen ..... En de HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde."
Dit is ook in vervulling gegaan. In 586 voor Chr. werd Jeruzalem ingenomen door de Babyloniërs onder leiding van koning Nebukadnezar. En de meeste Joden werden weggevoerd naar Babel. Ongeveer 70 jaar later mochten de Joden door een besluit van koning Cyrus weliswaar terugkeren naar hun beloofde land en Jeruzalem herbouwen. Maar de Joden die werkelijk terugkeerden waren beperkt in aantal. In het jaar 70 werd Jeruzalem opnieuw ingenomen en verwoest door de Romeinen onder leiding van Titus, zoals onder het vorige punt te lezen is. En toen werden de Joden inderdaad verstrooid onder alle volken: Ook in ons land, ook in Afrika, ook in Portugal, enz., enz.
Maar gelukkig gaat de profetie verder. In Deuteronomium 30: 3 lezen we: "En de HEERE, uw God, zal uw gevangenis wenden, en Zich uwer ontfermen; en Hij zal u weder vergaderen uit al de volken, waarheen u de HEERE, uw God, verstrooid had."
Ook dat is uitgekomen! Allereerst dus na de zogenaamde Babylonische Ballingschap, toen koning Cyrus de Joden toestemming gaf om terug te keren naar hun land. Maar dat was in beperkte mate en slechts voor de duur van ongeveer 650 jaar. Echter: In 1948 is de profetie opnieuw in vervulling gegaan! Toen werd de tegenwoordige staat Israël gesticht. Trouwens: Aan het einde van de negentiende eeuw begonnen de Joden al naar het land Israël terug te keren.
En dat God daar Zelf achter zat bleek wel heel duidelijk, toen de Joden keer op keer door een enorme overmacht van de omringende Arabische landen werd aangevallen. Met Gods hulp konden de Joden iedere vijandelijke aanval afslaan! God deed zelfs wonderen. Een keer rukte een leger van tanks naar Israël op om Israël definitief te verslaan. Maar toen zorgde God ervoor, dat de Arabische soldaten een nog veel groter leger van tanks tegenover zich zagen. Daarom trokken ze zich terug en Israël was gered. Maar in werkelijkheid bestond dat grote leger van tanks aan de kant van Israël helemaal niet! God had er slechts voor gezorgd, dat de Arabieren dit met hun ogen waarnamen en het voor werkelijk hielden. Zo zorgt God er altijd voor, dat Zijn profetische Woord bevestigd wordt!
God had trouwens ook voorspeld, dat er veel strijd zou zijn om Jeruzalem. In Zacharia 12: 3 en 6 staat:
3. "En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastigen steen voor allen volken; allen, die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen.
6. Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda (= de provincie waarin Jeruzalem ligt) stellen als een vurige haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven; en zij zullen ter rechter- en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem."
Het is zelfs zo, dat God bijna 2000 jaar het land Israël voor de Joden bewaarde, totdat de Joden in 1948 terugkeerden. In de voorafgaande eeuwen hebben de Arabieren wel geprobeerd om het land tot bloei te brengen. Maar het land herkende hen als het ware niet. Er kwamen aardbevingen, sprinkhanenplagen, ziekten, vijandelijke legers, gevechten, enz. Daardoor bleef het land woest. Maar toen de eerste Joodse kolonisten in het land kwamen, gaf God wel zegen op hun arbeid. Toen kon het land wel tot bloei komen! En dat is gebeurd ook. Woestijngebieden hebben de Joden met Gods hulp tot oases gemaakt!
Verder kan nog gezegd worden, dat God ook al voorzien had, dat de Joden per vliegtuig terug zouden keren. In Jesaja 60 wordt ook voorzegd, dat er een tijd van zegen en herstel zou komen voor het volk Israël. Dan staat er in vers 8 van dit hoofdstuk: "Wie zijn deze, die daar komen gevlogen als een wolk, en als duiven tot haar vensters?" Dit is goddelijke humor, want natuurlijk wist God maar al te goed, dat het om het Joodse volk ging, dat per vliegtuig thuis zou komen!
Terugkeer per vliegtuig "als duiven tot haar vensters"
Het wonder van de terugkeer van de Joden naar het land Israël wordt voor ons nog groter, als we goed beseffen hoe wonderbaar het is, dat de Joden, die meer dan eens uit hun land verbannen zijn door vijandelijke machten, nooit opgegaan zijn in de volkeren waar ze terecht kwamen. Andere volkeren, die in de loop van de wereldgeschiedenis uit hun land werden verdreven, assimileerden met de volkeren temidden waarvan ze kwamen te wonen. Zij vermengden zich uiteindelijk helemaal met hun nieuwe buren. Van hun eigen identiteit, karakter en geaardheid bleef niets over, omdat ze als het ware samensmolten met die andere volkeren.
Maar bij de Joden ging het heel anders! Zijn bleven na hun verbanning temidden van de andere volkeren, gedurende 2000 jaar, hun eigen geaardheid, identiteit, traditie, geloof en godsdienst behouden. Dit was heel bijzonder en kan alleen maar verklaard worden door de wetenschap dat God Zelf daarvoor zorgde! En toen de Joden uiteindelijk weer naar het land Israël terugkeerden, namen zij zelfs het Hebreeuws (de taal van hun Bijbel, voor de Christenen het Oude Testament) aan als hun nationale taal! Dit was helemaal opmerkelijk!
Niet alleen Christenen en Joden merkten op, hoe bijzonder het was dat het Joodse volk zich niet vermengde met de andere volkeren, ook mensen die niet in God geloofden merkten dit op en hadden er geen verklaring voor. Zelfs de grote Joden-hater Adolf Hitler schreef in zijn boek "Mein Kampf":
"In bijna geen enkel volk ter wereld is het overlevingsinstinct zo sterk ontwikkeld als in de zogenaamde "uitverkorenen". Daarvan is de overleving van dit ras het beste bewijs. Welk volk is in de afgelopen tweeduizend jaar blootgesteld aan zo weinig veranderingen van innerlijke aard, karakter, enz. als het Joodse volk? Welk volk is door grotere rampen getroffen dan dit volk en is daar desalniettemin onveranderd uitgekomen?"
Hitler schreef weliswaar: "In bijna geen enkel volk ter wereld ....". Maar in zijn hart geloofde hij: "Wat er met de Joden is gebeurd, is ongeëvenaard!" Verder sprak hij over "overlevingsinstinct", omdat hij met Gods leiding en bestuur geen rekening wilde houden. Maar toch had hij er een sterk voorgevoel van, dat er in de geschiedenis van Israël heel bijzondere krachten in het spel waren en nog steeds zijn. Die krachten noemde hij "een bepaald lot .... met een eeuwige en onweerlegbare precisie". En deze gedachten vervulden hem zozeer met angst, namelijk dat de Joden heel de wereld in bezit zouden nemen, dat hij uiteindelijk besloot om het Joodse volk uit te roeien. Zes miljoen Joden-slachtoffers waren daar het gevolg van.
Maar het is hem niet gelukt om het volk uit te roeien. En juist 3 jaar na zijn zeer ellendige dood (waarschijnlijk heeft hij zelfmoord gepleegd) werd de staat Israël opgericht! Vele landen vielen Israël toen tegelijkertijd aan. Maar Israël versloeg ze allemaal! Want God streed voor Zijn volk. En wie kan tegen God op?
De oprichting van de staat Israël op 14 mei 1948. David ben Goerion leest hier de Onafhankelijkheidsverklaring voor. Boven hangt het portret van Theodor Herzl (1860-1904). Deze schreef al in 1896 (naar aanleiding van het antisemitisme, de Jodenhaat) een boek over een Jodenstaat. Verder organiseerde hij in 1897 te Bazel het eerste zionistische wereldcongres, en werd tot eerste president van de Zionistische Wereldorganisatie gekozen. Daarom wordt Herzl wel als de feitelijke grondlegger van de staat Israël gezien.