Deze steen is gevonden in Duitsland in 1977 of 1978. Op de foto is duidelijk te zien hoe de steen uit verschillende lagen is opgebouwd.
De datering van fossielen en gesteenten
Waarom is dit onderwerp belangrijk voor het christelijk geloof?
In de eerste plaats vanwege de tijdrekening in de Bijbel. In Genesis 5 wordt verteld hoe oud Adam en zijn nakomelingen waren toen hun kind geboren werd. Op deze manier kunnen we de verkregen getallen bij elkaar optellen. Wanneer we die verbinden met andere gegevens over de tijd (bijv. in 1 Kon. 6: 1, waar een tijd van 480 jaar wordt genoemd), dan komen we uiteindelijk tot de conclusie dat Adam ongeveer 4000 jaar voor het begin van onze jaartelling geleefd heeft. Maar veel wetenschappers rekenen met een evolutie-theorie, waarbij het aardse leven miljoenen jaren geleden al begonnen is.
Deze wetenschappers baseren hun tijdrekening vooral op de radio-koolstofmethode en soortgelijke methoden, zoals de K-Ar-methode. Het is dus nuttig, dat we onderzoeken of deze methoden betrouwbaar zijn. Gelukkig zijn er vele goede artikelen te vinden die over dat onderwerp gaan. Ook zijn er vele boeken over geschreven, bijvoorbeeld "C14-Crash. Das Ende der Illusion, mit Radiokarbonmethode und Dendrochronologie datieren zu können" (408 bladzijden) van Christian Blöss en Hans-Ulrich Niemitz, en "The mythology of modern dating methods" van J. Woodmorappe.
Hoe werkt de radio-koolstofmethode? Om dit beter te begrijpen is het handig om eerst wat te weten van de structuur van de aardse materie. Materie kan in hoofdzaak 3 vormen aannemen: Vast, vloeibaar en gasvormig. Water bijvoorbeeld is vast als het ijs is, is vloeibaar als het gewoon te drinken is, en is gasvormig in de vorm van waterdamp. Maar ook ijzer, om een ander voorbeeld te noemen, kan vloeibaar worden bij grote hitte.
De materie is opgebouwd uit moleculen: De kleinste deeltjes van een bepaalde stof. De moleculen van een samengestelde stof bestaan weer uit atomen. Zo bevat ieder watermolecuul 2 waterstofatomen en 1 zuurstofatoom. Als de stof niet samengesteld is, zoals koolstof, dan zijn de moleculen gelijk aan de atomen. Atomen zijn weer te verdelen in protonen, neutronen en elektronen. De protonen en de neutronen zitten in de kern van het atoom. De elektronen cirkelen om die kern heen.
Plaatje 1 van deze 2: Voorstelling van een molecuul. Ieder bolletje is een atoom. Gelijke atomen hebben dezelfde kleur. Plaatje 2 van deze 2: Voorstelling van een atoom. De rode bolletjes zijn de protonen. De blauwe zijn de neutronen. En de witte zijn de elektronen.
Koolstof heeft in zijn kern gewoonlijk 6 protonen en 6 neutronen. We spreken daarom van C12 (C is de afkorting van carbonium = koolstof). Er is echter ook een vorm van koolstof die bestaat uit 6 protonen en 8 neutronen. Deze vorm noemen we C14. We noemen C12 en C14 isotopen, dat wil zeggen vormen van dezelfde stof.
In de lucht komt C12 veel meer voor dan C14. Er is wel (ongeveer) 800.000.000.000 maal zoveel C12 als C14. C14 is geen natuurlijke stof, maar wordt indirect gevormd door kosmische stralen in de bovenste lagen van de atmosfeer. Daar botsen deze stralen op moleculen die daar aanwezig zijn. Door die botsingen worden neutronen uit hun atomen geslagen. De wegvliegende neutronen botsen op hun beurt op stikstof-atomen met 7 protonen en 7 neutronen (N14), die daardoor een proton verliezen en een neutron opnemen, waardoor ze veranderen in C14.
De planten en de bomen nemen kooldioxide uit de lucht op, dat naast zuurstof uit koolstof bestaat. En de dieren en de mensen eten weer plantaardig voedsel. Daardoor krijgen de planten, de bomen, de dieren en de mensen dezelfde C14 - C12 verhouding als de lucht.
C12 is stabiel, maar C14 vervalt langzaam weer tot N14. Dit gaat echter heel langzaam. Het duurt wel 5730 jaar alvorens de helft van de C14 vervallen is. Daarna (als er tenminste zoveel tijd is), duurt het weer 5730 jaar alvorens die helft voor de helft vervallen is en er dus nog maar een kwart over is van de oorspronkelijke hoeveelheid. We zeggen daarom: De halfwaardetijd van C14 is 5730 jaar. (Andere stoffen zoals uranium hebben een andere halfwaardetijd). Als een plant, boom, dier of mens dood is neemt hij geen lucht en geen voedsel meer op. Daardoor wordt het gehalte aan C14 in het overblijfsel steeds minder.
En hoe wil men nu de ouderdom van fossielen bepalen? Door te meten hoeveel C14 er nog in het fossiel over is. Maar kan dat?
Plaatje 1 van deze 4: Fossiel van een soort halfaap, die nu uitgestorven is, maar lijkt op een maki. Plaatje 2 van deze 4: Fossiel van een trilobiet, ook uitgestorven. Plaatje 3 van deze 4: Fossiel van een vis. Plaatje 4 van deze 4: Fossiel van een vlinder.
De achilles-hiel van de radio-koolstofmethode en andere methoden die gebaseerd zijn op het radio-actieve verval is het gegeven, dat men niet kan weten hoe de verhouding van de isotopen in de fossielen en gesteenten was ten tijde van hun ontstaan. Om het maar even bij de radio-koolstofmethode te houden: Men gaat er gewoonlijk vanuit, dat die vroegere verhouding (ongeveer) gelijk is aan de tegenwoordige verhouding van C14 en C12 in de lucht, de planten, de dieren en de mensen. Maar er zijn vele aanwijzingen dat die vroegere verhouding behoorlijk anders was!
Waarom anders? Ten eerste is het hoogstwaarschijnlijk, dat de eerste mensen, dieren en planten in het paradijs kort na de Schepping nog niets van het onstabiele C14 in zich hadden. God had alles immers zeer goed gemaakt? Daarin passen geen onstabiele stoffen.
Ten tweede: Het C14-gehalte in de lucht is ook afhankelijk van bijzondere gebeurtenissen, zoals uitbarstingen van vulkanen, de Bijbelse zondvloed, de samenstelling van de plantenwereld in een bepaalde tijd, en de hoeveelheid kosmische straling die de aarde bereikt. En die is weer afhankelijk van de activiteit van de zon en de hoeveelheid elektromagnetische zonnewind in de baan van de aarde, wanneer het zonnestelsel zijn weg aflegt door het melkwegstelsel.
Doordat men de beginverhouding niet weet krijgt men de grootste afwijkingen!
Een voorbeeld: In Nieuw-Zeeland heeft men gestolde lava onderzocht. Men wist dat de lava ontstaan was in 1949, 1954 en 1975. Met de K-Ar-methode (K = Kalium en Ar = Argon) berekende men de ouderdom. Men kwam toen uit op 270.000 tot 3.500.000 jaar! Hier klopt dus niets van!
Nog een voorbeeld: In Australië werd een houtfragment gevonden. Met de radio-koolstofmethode berekende men de ouderdom op ongeveer 45.000 jaar. Maar met de K-Ar-methode kwam men uit op 45 miljoen jaar! Zo zijn er boeken vol te schrijven over de onbetrouwbaarheid van deze ouderdoms-bepalingen!
Als een archeoloog naar een laboratorium gaat om de ouderdom van iets te laten bepalen moet hij een formulier invullen. Op dat formulier wordt hem gewoonlijk gevraagd welke ouderdom hij ongeveer verwacht. Uitkomsten die te veel afwijken van hetgeen verwacht wordt worden heel vaak verworpen. Maar dat is geen objectieve wetenschap meer!
De reeds genoemde J. Woodmorappe onderzocht wel 500 wetenschappelijke artikelen over de ouderdomsbepalingen met de halfwaardetijden. Hij concludeerde uiteindelijk, dat deze dateringen krioelen van de cirkelredeneringen en de fabeltjes, om maar aansluiting te vinden bij de vooringenomen ideeën van de onderzoekers. De resultaten van zijn studie staan in het reeds genoemde document ("The mythology of modern dating methods").
Wat triest dat juist deze onbetrouwbare methoden gebruikt worden om de betrouwbaarheid van de Bijbel onderuit te halen!
En dan zijn er nog de zogenaamde polystrate fossielen (vaak van bomen), dat wil zeggen: fossielen die verschillende rotslagen verticaal doorkruisen, terwijl men een zeer afwijkende ouderdom aan die rotslagen (ten opzichte van elkaar) heeft gegeven. Alsof die bomen honderdduizenden of miljoenen jaren rechtop hebben gestaan, terwijl ze langzaam bedolven werden door de volgende laag. Dit kan natuurlijk nooit!
Polystrate fossielen van bomen, die verschillende rotslagen doorkruisen.
Maar de Bijbelse zondvloed geeft wel een goede verklaring. Toen het water van de zondvloed zakte sloegen verschillende aardlagen op elkaar neer, de zwaarste eerst. En het is ook al lang duidelijk, dat aardlagen in vrij korte tijd kunnen verstenen, als de omstandigheden zoals druk en temperatuur daarvoor geschikt zijn. U kunt nog meer lezen over fossielen en de zondvloed in het artikel 'Veelgestelde vragen', namelijk in het antwoord op vraag 4.
Versteende aardlagen die tezamen gebogen zijn. Als ze miljoenen jaren na elkaar ontstaan zouden zijn, zouden ze al lang versteend zijn vóór het ontstaan van de volgende laag. Ze kunnen dan nooit tezamen gebogen worden. Daarom moeten ze in dezelfde tijd gevormd zijn.
Stel eens, dat er in de mensen, de dieren en de planten kort na de Schepping nog niets van het onstabiele C14 aanwezig was (omdat God alles zeer goed had geschapen) en dat een archeoloog een fossiel uit die tijd onderzoekt. Hij zal dan geen C14 in het fossiel aantreffen. En hij zal dan allicht zeggen: "Dit fossiel is in ieder geval meer dan 60.000 jaar oud. Want de hoeveelheid C14 is niet meer te meten en is dus vervallen." Zijn conclusie deugt dan echter niet, want die hoeveelheid C14 was nooit te meten, omdat die er nooit geweest is! Zo gaat men gemakkelijk de mist in met de radio-koolstofmethode en soortgelijke methoden.
Laten we ons daarom maar aan de Bijbel houden en de Bijbelse tijdrekening voor betrouwbaar houden. Tenslotte komt ook de Bijbelse geschiedenis in talloze opzichten overeen met de wereldgeschiedenis, zoals men die afleidt uit oude handschriften en andere archeologische vondsten.
Waarom is de tijdrekening nog meer belangrijk voor het christelijk geloof?
Mensen die de Bijbel als onbetrouwbaar willen aanmerken, beweren ook vaak dat de Bijbelse verhalen voor een groot deel verzonnen zijn. Want duizenden jaren werden die verhalen (volgens hen) mondeling doorverteld. Wat de mensen in die oude tijden niet snapten pasten zij al gauw aan, en zij maakten de verhalen graag steeds mooier. Pas in de laatste eeuwen vóór onze jaartelling begon men de dingen op te schrijven. Maar klopt dat?
Door de vondst van steeds meer handschriften uit de oudheid komt men er steeds meer achter, dat de mensheid al meer dan 5000 jaar de kunst verstaat om dingen op te schrijven. Aangezien Adam 930 jaar werd is het best mogelijk, dat reeds hij (in zijn lange leven) al een zekere schrijfkunst beheerste! Zo bijzonder is dat nu ook weer niet. De mensen leerden namelijk al gauw, dat ze met een stokje in de aarde tekeningen konden maken. Daarmee konden ze elkaar wat duidelijk maken. De volgende stap was, dat men voor iedere klank (in ieder geval de klank van de medeklinkers) een bepaald teken reserveerde.
Dit zien we bijvoorbeeld ook terug in het Oud-Hebreeuws en verwante talen. Het alfabet van deze talen luidt:
Alef, beet, gimel, dalet, hee, wau, dzajin, cheet, theet, jod, kaf, lamed, meem, noen, samech, ajin, pee, tsadee, kof, reesj, sin, sjin en tau.
Maar waar komen die namen vandaan?
Alef was een os, beet een huis (denk maar aan het Bijbelse Beth-el, dat huis Gods betekende!). En verder:
Gimel = kameel, dalet = deur, hee = venster, wau = haak, dzajin = wapen, cheet = hek, theet = wiel, jod = arm, kaf = palm, lamed = prikkel,
meem = water, noen = slang, samech = vis, ajin = oog, pee = mond, tsadee = papyrus, kof = aap, reesj = hoofd, sin = tand en tau = teken.
Sjin is in deze laatste opsomming overgeslagen. Maar dat komt doordat de sjin vrijwel gelijk is aan de sin. Alleen een punt op de letter staat anders (tenminste: In latere versies van dat alfabet). Oorspronkelijk was het één letter. En die letter werd later verschillend uitgesproken. Denk maar aan "sibbolet" en "sjibbolet" (of "schibbolet") in Richteren 12: 6. Degenen die alleen maar "sibbolet" konden zeggen, verraadden daarmee dat ze uit een andere landstreek kwamen. En daarom werden ze gedood (omdat de mannen uit die landstreek Jeftha en zijn huis met vuur wilden verbranden).
Trouwens: In deze moderne tijd werken wij nog met een soortgelijke methode. Als we bijvoorbeeld het woord "huis" willen spellen, kunnen we zeggen: De H van Hendrik, de U van Utrecht, de I van Izak en de S van Simon. Dit is het zogenaamde telefoonalfabet. In de oudheid had men dus in feite ook een telefoonalfabet. Alleen had men er aanvankelijk tekeningen bij. Men kon bijvoorbeeld een huis tekenen om de B van Beet (= huis) aan te geven. Later werden die tekeningen vereenvoudigd en hoefde men maar enkele lijnen te tekenen om zo'n letter aan te duiden. Zo werd de menselijke schrijfkunst ontwikkeld!
En de Bijbel getuigt ook van de schrijfkunst. We lezen bijvoorbeeld in Exodus 17:14 (Statenvertaling): "Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek, en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel." Later schreef God Zijn wet op 2 platen van steen. En de bewering van sommige geleerden, dat in die tijd slechts enkele mensen konden schrijven klopt ook niet. Alle Israëlieten moesten Gods wet op hun deurposten schrijven! (Deut. 6: 9). Het is verder aannemelijk, dat de mensen al veel eerder dan in de tijd van Mozes konden lezen en schrijven, gelet op alle archeologische vondsten.
Natuurlijk kende men in de oudheid al spoedig verschillende manieren van opschrijven. Na de zondvloed, bij de torenbouw van Babel (Genesis 11), verwarde God de spraak van de mensen, zodat ze elkaar niet meer verstonden. Ze gingen toen uit elkaar en vestigden zich in verschillende landen. In die landen ontwikkelden zich verschillende schrijfmethodes. Zo ontstond in Mesopotamië het spijkerschrift en in Egypte het hiërogliefenschrift, enz. Ook het spijkerschrift is ontstaan vanuit een beeldschrift. En als men het hiërogliefenschrift bekijkt ziet men vaak nog prachtige en duidelijke tekeningen, bijvoorbeeld van een vogel, een mens of een bepaald voorwerp.
Plaatje 1 van deze 4: De letters van het Hebreeuwse kwadraatschrift. Plaatje 2 van deze 4: De letters van het Oud-Hebreeuwse schrift. Plaatje 3 van deze 4: Spijkerschrift. Plaatje 4 van deze 4: Hiërogliefenschrift
Kortom: Al heel vroeg in de menselijke geschiedenis konden de mensen lezen en schrijven. Er is dus geen reden om aan te nemen, dat de Bijbelse verhalen eerst duizenden jaren werden doorverteld. En het verhaal over de Schepping dan? Daar was aanvankelijk toch geen mens bij? Inderdaad, maar we lezen van Mozes, dat hij 40 dagen en nachten bij God op de berg Sinaï was. Dit was zonder te eten en te drinken, omdat God Zelf hem in leven hield! Mozes sprak met God van aangezicht tot aangezicht als met een vriend. Het is dus heel waarschijnlijk, dat God aan Mozes ook over de Schepping openbaringen deed. Het is ook niet voor niets, dat de eerste 5 boeken van de Bijbel aan Mozes worden toegeschreven.
Ook dit laatste wordt door velen in twijfel getrokken. Maar wat niet van de heilige dingen van God? Laten we vooral op God ons vertrouwen blijven stellen! De Bijbel staat vol met heerlijke beloftes wat dat betreft. Psalm 2: 12b: "Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen." (Statenvertaling).
Enkele tegenargumenten
Argument 1
Aangezien niet alle gesteenten bepaalde elementen bevatten, is niet iedere dateringsmethode geschikt voor het dateren van alle soorten gesteenten. Kalium-Argon-datering zal men voornamelijk gebruiken voor het dateren van stollingsgesteenten en Uranium-Thorium-datering voornamelijk voor het dateren van koralen en kalksteen. En de C-14-methode is alleen te gebruiken bij fossielen die ooit geleefd hebben.
Antwoord op Argument 1
Het is duidelijk, dat de gesteenten en fossielen niet allemaal dezelfde samenstelling hebben. Maar verder bewijst dit niets. Ten eerste zijn er best wel gesteenten waarop men meerdere daterings-methoden toe kan passen. En dan verschillen de uitkomsten vaak enorm. Zo heeft men op Cardenas Basalt in de Grand Canyon in Amerika 4 verschillende daterings-methoden toegepast. (Namelijk de kalium-argon-methode, de rubidium-strontium-methode, de lood-lood-methode en de samarium-neodymium-methode). De uitkomsten waren respectievelijk 516 miljoen jaar, 892 miljoen jaar, 1385 miljoen jaar en 1588 miljoen jaar. De verschillen zijn dus veel te groot en liggen buiten de acceptabele foutmarges. En zoiets komt heel vaak voor, als men verschillende methoden op hetzelfde voorwerp toepast. In de regel volstaat men trouwens met slechts 1 methode per geval vanwege de kosten. Maar welke betrouwbaarheid kunnen we er dan nog aan toekennen?
Verder kan het natuurlijk gebeuren, dat men een fossiel vindt in een bepaald gesteente. (Waar zou men een fossiel anders moeten vinden? Als een dood dier of dode plant niet snel genoeg wordt ingesloten door een ondoordringbaar omhulsel vergaat het!). Het ligt dan voor de hand, dat het fossiel vrijwel dezelfde ouderdom heeft als het omringende gesteente. Men kan dan proberen om de C-14-methode toe te passen op het fossiel en een andere daterings-methode op het omhulsel van steen. Vooral in zulke situaties kunnen de verschillen van de uitkomsten enorm zijn!
Argument 2
Iedere methode heeft zijn eigen bereik: De C-14-methode is alleen geschikt bij een ouderdom die ligt tussen ongeveer 300 jaar en ongeveer 60.000 jaar. En de K-Ar-methode is pas bruikbaar vanaf ongeveer 100.000 jaar tot miljarden jaren. Deze methoden kunnen dus niet aan elkaar getoetst worden.
Antwoord op Argument 2
Ook dit bewijst niets. Want andere methoden kunnen wel aan elkaar getoetst worden, zoals ik hierboven al aangaf. En dan kunnen de afwijkingen ten opzichte van elkaar ook enorm groot zijn. En verder: In plaats van de 60.000 jaar voor de bovengrens van de C14-methode geeft men ook wel 75.000 jaar of zelfs meer dan 100.000 jaar aan. Maar dat is van ondergeschikt belang. Belangrijker is: Als men de ouderdom van iets wil bepalen weet men nooit met zekerheid welke methode men moet gebruiken, juist omdat men de ouderdom niet weet. En als men dan verschillende methoden naast elkaar gaat toepassen, dan krijgt men vaak grote onderlinge verschillen. Vervolgens kronkelt men zich in allerlei bochten om die verschillen achteraf te verklaren. Daardoor is een hele nieuwe terminologie ontstaan. Zo spreekt men in verband met isochronen (isochronen zijn formaties die in dezelfde tijd ontstaan zijn) van:
schijnbaar isochroon, mantel-isochroon, pseudo-isochroon, secundaire isochroon, geërfde isochroon, uitgebarsten isochroon, vermengde lijn en vermengde isochroon.
Met al deze gedachten-spinsels probeert men achteraf de verschillen in de uitkomsten te verklaren, maar dat is dan wel achteraf. Als de uitkomsten achteraf gemanipuleerd worden is de betrouwbaarheid van het onderzoek zeer twijfelachtig.
Argument 3
De C-14-methode moest inderdaad bijgesteld worden. Want vroeger was de verhouding C14/C12 in de lucht en het biologische leven inderdaad anders dan nu het geval is. Daarom heeft men een ijking of calibratie toegepast. Dit gebeurde vooral door middel van de dendrochronologie. Daarbij heeft men de ouderdom van een groot aantal voorwerpen, waarvan de ouderdom al bekend was, vergeleken met de ouderdom die resulteerde uit de C-14-methode. Aan de hand daarvan heeft men de C14-methode bijgesteld.
Antwoord op Argument 3
Wie bewijst dat deze bijstelling afdoende is? De voorwerpen, waarvan de ouderdom al bekend was, zullen niet zo heel oud geweest zijn. Want anders kan de gestelde ouderdom weer in twijfel worden getrokken. Verder zou men een grafiek kunnen tekenen. Op de horizontale as zet men de tijd uit en op de vertikale as zet men de C14/C12 verhouding uit, zoals die voorkwam in de lucht en het biologische leven. Deze grafiek kunnen we alleen maar met zekerheid tekenen voor de jaartallen van de voorwerpen met een bekende ouderdom. Maar voor het verdere verleden weten we totaal niet hoe de grafiek loopt! IJking of calibratie is alleen mogelijk, als we weten dat de grafiek een rechte lijn is of bepaald wordt door een bekende wiskundige formule. Maar er is geen enkele reden om dat aan te nemen. Het is veel waarschijnlijker dat de grafiek op de langere termijn heel onregelmatig verloopt. Want de C14/C12-verhouding in de lucht en het biologische leven is afhankelijk van bijna oneindig veel factoren, zoals vulkaanuitbarstingen en andere gebeurtenissen in de natuur. Ik noemde al enkele voorbeelden.
En het is zoals ik al zei heel waarschijnlijk, dat de mensen, de dieren en de planten bij de Schepping helemaal geen C14 in zich hadden. Want C14 is onstabiel en God had alles juist heel goed geschapen. In dat geval is er helemaal niets te meten met de C14-methode, als men fossielen vindt van iets dat kort na de Schepping leefde. In latere tijd na de Schepping zal er dan pas C14 ontstaan zijn in de lucht als (indirect) gevolg van de kosmische straling. Maar we weten totaal niet hoe snel dat ging en met welke schommelingen dat gepaard ging. We kunnen er wel naar gissen. Maar gissen doet missen.
Argument 4
De Karoo-formatie in Afrika bevat wel 800 miljard (800.000.000.000) fossielen. In heel de wereld zijn er wel 100 maal zo veel fossielen. Gemiddeld zijn deze zo groot als een vos. In totaal zijn er dus wereldwijd 80 biljoen (80.000.000.000.000) fossielen. Alle dieren, waaruit deze fossielen zijn ontstaan, kunnen nooit tegelijkertijd kort voor de zondvloed op aarde geleefd hebben. Ze zouden dan te dicht op elkaar zitten en niet genoeg voedsel kunnen vinden. Dus het verhaal van de Bijbelse Zondvloed kan niet waar zijn.
Een detail van de uitgestrekte Karoo-formatie
Antwoord op Argument 4
Aangezien dit een geliefd en herhaaldelijk gebruikt argument is bij degenen die de Bijbelse geschiedenis willen tegenspreken, is het goed om dit zorgvuldig te onderzoeken.
De Karoo-formatie (of Karoo-hoogvlakte) in het zuiden van Afrika, die meer dan 10 maal zo groot als Nederland is (namelijk meer dan 500.000 vierkante kilometer), bevat inderdaad veel fossielen. Maar het is totaal niet bewezen dat daar 800 miljard (dus 800.000.000.000) fossielen zijn. Vermoedelijk is dit getal zeer overdreven. Het is namelijk zo, dat er in de Karoo-formatie gemiddeld ongeveer 2 fossielen per vierkante kilometer gevonden zijn. In heel deze formatie zouden er dus ongeveer 2 x 500.000 = 1 miljoen fossielen gevonden zijn. (Slechts ongeveer 40.000 fossielen zijn verzameld). En nu gaat men er zomaar vanuit dat er in werkelijkheid onder de aarde 800.000 maal zoveel fossielen zijn, omdat de meeste nog verborgen zijn. Op deze manier komt men aan dat getal van 800 miljard. Maar hiervoor is geen enkel bewijs!
Vermoedelijk moet dit getal drastisch verlaagd worden. Weliswaar zijn er in het Karoo-gebied bijzonder veel fossielen. Maar hoe komt dat? De Karoo-formatie is vrij hoog. Dus als deze formatie voor een groot deel al bestond vóór de zondvloed, dan zullen bij het naderen van het water van de zondvloed veel dieren naar deze hoogvlakte gevlucht zijn. Zo ontstond daar een hoge concentratie van dieren en later van fossielen. Maar er is geen enkele reden om aan te nemen, dat er in de diepere aardlagen net zo veel fossielen zijn. Het is zelfs onwaarschijnlijk. Want dieren vluchten niet naar lagere gebieden, gesteld dat die lagere gebieden vóór de zondvloed nog bereikbaar waren. We moeten ook steeds bedenken dat er alleen fossielen konden ontstaan als de dieren door een nieuwe aardlaag werden bedolven.
De veronderstelling dat er 800 miljard fossielen in de Karoo-formatie zijn is afkomstig van Robert Broom in het jaar 1932. Hoe heeft hij dat berekend? Hij wist dat er ongeveer een miljoen fossielen in de Karoo-formatie gevonden zijn. Om het getal laag te houden maakte hij er 200.000 van (omdat dat 1 per vierkante mijl is; hij rekende met mijlen). Vervolgens stelde hij dat er alleen al dicht onder de oppervlakte 1000 maal zo veel fossielen moesten zijn. Zo kreeg hij het getal van 200.000.000. Daarna stelde hij dat er in de diepere lagen nog ongeveer 4000 maal zo veel fossielen moesten zijn, omdat de gemiddelde dikte van de Karoo-formatie ongeveer 2000 voet is (= 600 meter). Op die manier kwam hij aan die 800 miljard. En nu nemen de geologen meestal zomaar aan dat dit klopt, omdat het hen goed van pas komt. Maar deze schatting is verre van wetenschappelijk. Want de vermenigvuldigingsfactor van 1000 voor de bovenste aardlaag is gewoon verzonnen. En verder weten we totaal niet hoeveel fossielen er in alle diepere lagen zijn. Zoals ik hierboven al zei is het onwaarschijnlijk, dat er in die diepere aardlagen net zo veel fossielen zijn als daarboven. In ieder geval zal de concentratie van de fossielen minder zijn in de diepere lagen.
Natuurlijk zijn niet alle aardlagen gevormd in de tijd van de zondvloed. Sommige aardlagen zijn er al vanaf de Schepping. En andere aardlagen kunnen gevormd zijn door vulkaan-uitbarstingen. Als er in de tijd van een vulkaan-uitbarsting minder levende wezens in de buurt waren, zullen er ook minder fossielen ontstaan zijn. Door zo'n uitbarsting kunnen er namelijk ook fossielen ontstaan, omdat levende wezens dan ook plotseling bedekt worden met een laag aarde. Maar vulkaan-fossielen zijn wel van een ander soort, omdat de hitte het organisme fundamenteel verandert.
Opmerking tussendoor: Doordat Robert Broom aanvankelijk zijn schatting verlaagde van 1.000.000 naar 200.000 komt hij bij geologen en anderen extra geloofwaardig over! (Als ze tenminste nog weten dat de berekening van hem afkomstig is, en wat hij nog vóór de Tweede Wereldoorlog daarover geschreven heeft). Maar na deze verlaging vermenigvuldigde Broom zijn getal zonder bewijs met een factor van (in totaal) 4.000.000, om zo aan die 800 miljard te komen!
Verder is er totaal geen bewijs dat er wereldwijd nog 100 maal zo veel fossielen zijn, dus 80 biljoen (dus 80.000.000.000.000). Want vaak weten we op geen stukken na hoeveel fossielen er diep onder een rotsformatie verborgen liggen. En uit de oppervlakte van de Karoo-formatie kunnen we ook niets afleiden. Want we weten niet hoe groot het gebied was waaruit de dieren kwamen, die hun toevlucht zochten op de Karoo-hoogvlakte. Dit kan een groot deel van Afrika geweest zijn. Het is tenslotte al lang bekend dat dieren enorme trektochten van duizenden kilometers kunnen maken, als daarvoor een dringende noodzaak is.
Ook kan men niet zomaar zeggen dat de gemiddelde grootte van de dieren overeenkwam met die van een vos. Want juist de kleinere dieren zijn het meest talrijk. Denk maar aan kleine waterdiertjes. In een liter water kan het al krioelen van deze beestjes! De gemiddelde grootte van de dieren uit die tijd en dat gebied zal dus wel veel minder geweest zijn. Trouwens: De kleinere dieren hebben inderdaad een aantal van biljoenen! En ook grotere dieren leven soms dichter op elkaar dan de wetenschappers voor mogelijk hielden. Dit doet zich namelijk voor als bepaalde dieren weinig natuurlijke vijanden hebben, en zelf genoeg voedsel kunnen vinden. Overpopulatie (of gewoon: een dichte populatie) kwam vroeger voor en komt tegenwoordig voor. Denk maar aan de plagen in Egypte in de tijd van Mozes.
Kortom: Dit argument gaat aan alle kanten mank en weerlegt de Bijbelse Zondvloed helemaal niet.
Eindconclusie:
De Bijbelse verhalen van de Schepping en de Zondvloed en de Bijbelse tijdrekening geven nog altijd een zeer goede verklaring van hetgeen er in deze wereld bestaat en worden geenszins weerlegd door de wetenschap, als we maar eerlijk met de wetenschap om gaan! En als deze oude verhalen aan het begin van de Bijbel betrouwbaar zijn, dan mogen we ook aannemen dat de Bijbelse geschiedenissen, die minder lang geleden gebeurd zijn, naar waarheid zijn. De Bijbel is een betrouwbaar boek waardoor we de Schepper van de wereld en het gehele heelal leren kennen!
Verdere informatie over deze dingen kunt u vinden in het artikel over de veelgestelde vragen, nl. in de antwoorden op de vragen 4, 6 en 8.
Op de eerste dag schiep God het licht. Op de 5 volgende dagen schiep God al het andere. En God maakte alles volmaakt. We mogen dus aannemen dat het onstabiele C14 er aanvankelijk nog niet was. En dan gaat heel de ouderdomsbepaling met de radio-koolstofmethode niet meer op. We kunnen dus gewoon blijven vasthouden aan hetgeen de Bijbel ons vertelt!